Brexit: stand van zaken
Op 17 oktober hebben de onderhandelaars van de EU en het VK een nieuw akkoord bereikt over de Brexit. De Europese Raad (in artikel-50-configuratie) heeft het akkoord bekrachtigd. De Britse…
Lees meerAbonneer u dan op de Europese Ster en mis niks van de belangrijkste Europese ontwikkelingen voor gemeenten, provincies en waterschappen.
Op 17 oktober hebben de onderhandelaars van de EU en het VK een nieuw akkoord bereikt over de Brexit. De Europese Raad (in artikel-50-configuratie) heeft het akkoord bekrachtigd. De Britse…
Lees meerOp 17 oktober hebben de onderhandelaars van de EU en het VK een nieuw akkoord bereikt over de Brexit. De Europese Raad (in artikel-50-configuratie) heeft het akkoord bekrachtigd. De Britse premier Johnson kreeg daarnaast een meerderheid in het Britse Lagerhuis voor de tweede lezing van zijn Brexit-deal. Desondanks eiste het Britse Parlement meer tijd om het benodigde wetsvoorstel te bestuderen. De premier moest daarom opnieuw om uitstel van de Brexit vragen aan de Europese Raad.
De tweede lezing waarvoor het Britse Lagerhuis heeft gestemd is slechts een beginnend onderdeel van de officiële wetgevingsprocedure. Deze lezing is een debat waarin de hoofdpunten van het Brexit-wetsvoorstel nader kunnen worden onderzocht. Daarna volgen er twee andere fases waarin de leden van het Britse Lagerhuis de kans krijgen om de eventuele aanpassingen van het wetsvoorstel in te dienen. Het Britse Lagerhuis heeft tegen de motie gestemd die het Lagerhuis twee dagen de tijd zou geven om het wetsvoorstel te bestuderen. Het is nog onduidelijk wanneer het Lagerhuis het wetsvoorstel verder zal behandelen. Vanuit de Europese kant volgt de stemming van het Europese Parlement, nadat de Europese Raad het akkoord heeft bekrachtigd. De Europese Raad bestaat uit de regeringsleiders van de verschillende lidstaten. Het Parlement kan na het antwoord van de Europese Raad op het gevraagde uitstel van Johnson stemmen over het akkoord.
Twee dagen na het bereikte akkoord tussen de EU en de Britse onderhandelaars heeft Johnson, gedwongen door het Britse Lagerhuis, om uitstel van de Brexit gevraagd bij de Europese Raad. Voor dit uitstel is een unaniem besluit van de Europese Raad nodig. Afgelopen week heeft de voorzitter van de Europese Raad Tusk hierover verschillende staatshoofden gesproken, waaronder de Ierse premier Varadkar.
Na het verzoek van de regering van het VK om de datum voor de Brexit (voorzien op 31 oktober) uit te stellen tot 31 januari 2020, is de EU op 29 oktober 2019 akkoord gegaan met het gevraagde uitstel. Dit betekent dat de nieuwe Brexit-datum uiterlijk 31 januari 2020 (middernacht Nederlandse tijd) wordt – of zoveel eerder als het Britse parlement en het Europese parlement het terugtrekkingsakkoord hebben goedgekeurd.
Wanneer het VK de EU verlaat op basis van het terugtrekkingsakkoord van 17 oktober zal er sprake zijn van een transitieperiode tot en met 31 december 2020. Tijdens deze periode zullen het VK en haar vertegenwoordigingen vertrekken uit alle EU-instellingen en -beleidsvormingsprocessen. Maar het totaal van EU-verdragen, verordeningen, richtlijnen en jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie (het acquis) zal voor het VK blijven gelden.
In de transitieperiode zal worden onderhandeld over een vrijhandelsakkoord, zoals beschreven in de herziene Politieke Verklaring. Deze verklaring beschrijft de ambities voor de toekomstige relatie tussen het VK en de EU. De belangrijkste aanpassing van de Politieke Verklaring, vergeleken met de verklaring zoals die was afgesproken met Johnsons voorganger Theresa May, betreft het economische aspect van de toekomstige relatie. De Politieke Verklaring bevat nu een paragraaf met de gedeelde ambitie om een vrijhandelsakkoord zonder invoerrechten en quota te overleggen, waarin het waarborgen van een gelijkspeelveld moet zorgen voor een toekomstige relatie gebaseerd op open en eerlijke concurrentie.
In het vorige terugtrekkingsakkoord werd vermeld dat deze transitieperiode met één of twee jaar kan worden verlegd indien het VK hierom vraagt (artikel 132 lid 1). Dit zou een verlenging van de transitieperiode tot 31 december 2022 mogelijk kunnen maken, mits het VK blijft bijdragen aan het EU-budget (artikel 132 lid 2 sub d). Een gezamenlijke commissie zal gedurende de verlenging van de transitieperiode bepalen hoeveel het VK precies moet bijdragen aan het EU-budget. Wanneer er geen bindende afspraken over het vrijhandelsakkoord zijn gemaakt vóór het einde van de transitieperiode, vervalt in het VK na 31 december 2020 alsnog het aqcuis en blijft de toekomstige handelsrelatie tussen het VK en de EU open.
Desalniettemin blijft de kans dat het uiteindelijk niet lukt om tot goedgekeurde afspraken over de Brexit met het VK te komen (no deal) nog steeds aanwezig, zolang het Brexit-akkoord niet is goedgekeurd door alle partijen. Van de bovengenoemde transitieperiode, zoals beschreven in het nieuwe terugtrekkingsakkoord, zal dan geen sprake zijn.
Nora Nijboer, Fabian Wondergem en Chris Koedooder, Kenniscentrum Europa decentraal
The Brexit deal has not passed Parliament, Full Fact
Brexit: What did you agree with the UK today?, persbericht Europese Commissie
Voornaamste resultaten 17 oktober 2019, Buitengewone Europese Raad (art. 50)
Britse Lagerhuis verwerpt opnieuw terugtrekkingsakkoord, nieuwsbericht Kenniscentrum Europa decentraal
VK-Regering en Europese Commissie bereiken akkoord, nieuwsbericht Kenniscentrum Europa decentraal
VK doet nieuw voorstel in de Brexit-onderhandelingen, nieuwsbericht Kenniscentrum Europa decentraal
Introductie Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft op 10 oktober 2019 prejudiciële vragen beantwoord omtrent de voorwaarden voor het toestaan van de beheersjacht op wolven op grond…
Lees meerHet Hof van Justitie van de Europese Unie heeft op 10 oktober 2019 prejudiciële vragen beantwoord omtrent de voorwaarden voor het toestaan van de beheersjacht op wolven op grond van de afwijkingsgrond uit artikel 16 lid 1 onder e) van de Habitatrichtlijn. Deze uitspraak is van belang aangezien de wolf een beschermde diersoort is en de wolvenpopulatie in Nederland aan het toenemen is. Dit gaat helaas ook gepaard met een toename van faunaschade, bijvoorbeeld door het doden van schapen. De Europese rechter heeft aangegeven dat wolven slechts onder zeer strenge voorwaarden mogen worden afgeschoten en dat in de voorliggende zaak niet blijkt dat hieraan wordt voldaan.
Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Gerecht) van 10 oktober 2019 in zaak C-674/17 (Tapiola tegen Suomen riistakeskus (Fins wildcentrum))
Het Finse wildcentrum, de organisatie verantwoordelijk voor het wildbeheer in Finland, heeft op 18 december 2015 door middel van een tweetal besluiten toestemming verleend voor het doden van zeven wolven. Deze wolven behoorden tot roedels die schade en overlast veroorzaakten. De jachtvergunningen werden afgegeven om te voorkomen dat er illegale jacht zou plaatsvinden. Vervolgens is er door Tapiola, een Finse milieubeschermingsvereniging, beroep ingesteld tegen deze besluiten bij de Finse bestuursrechter.
De Finse bestuursrechter heeft meerdere prejudiciële vragen gesteld aan het Hof. Er geldt namelijk op basis van de Habitatrichtlijn (artikel 12 lid 1) een verbod op het doden van bedreigde diersoorten, waaronder wolven. Hier kan van worden afgeweken op basis van artikel 16 lid 1 van de Habitatrichtlijn. De Finse autoriteiten verleenden de jachtvergunningen op grond van een Fins wetsartikel dat een van de afwijkingsgronden op dit verbod implementeert voor onder andere wolven (artikel 16 lid 1 onder e) Habitatrichtlijn).
1) Kan er, gelet op de bewoordingen van artikel 16 lid 1 onder e) van de Habitatrichtlijn, een regionale afwijking voor de zogeheten beheersjacht worden verleend op basis van aanvragen van individuele jagers?
2) Kan het toestaan van afwijkingen voor de in de eerste vraag bedoelde beheersjacht gerechtvaardigd zijn, omdat er geen andere bevredigende oplossing bestaat om illegale jacht te voorkomen in de zin van artikel 16 lid 1 van de Habitatrichtlijn?
3) Op welke wijze moet de in artikel 16 lid 1 van de Habitatrichtlijn genoemde voorwaarde voor het toestaan van regionale afwijkingen betreffende de staat van instandhouding van de populaties van de betrokken soort worden beoordeeld?
Deze vragen worden gezamenlijk behandeld door het Hof. Volgens het Hof wil de verwijzende rechter weten of het opzettelijk doden van wolven, in het kader van de beheersjacht teneinde de illegale jacht te bestrijden, verenigbaar is met de afwijkingsgrond zoals geformuleerd in artikel 16 lid 1 onder e) van de Habitatrichtlijn.
Bij de beantwoording van het bovenstaande vraagstuk geeft het Hof aan dat afwijkingen op basis van artikel 16 lid 1 restrictief moet worden uitgelegd. Er wordt dan ook door het Hof gewezen op de voorwaarden met betrekking tot andere bevredigende oplossingen en de instandhouding van populaties. Daarnaast geeft het Hof aan dat er nauwkeurige en uitputtende afwijkingsgronden op het verbod om beschermde wilde dieren te doden zijn geformuleerd (artikel 16 lid 1 onder a t/m e). Deze afwijkingsgronden vormen een uitzondering op het door de Habitatrichtlijn opgezette beschermingsstelsel en moeten daarom ook restrictief worden uitgelegd. Voor de afwijkingsgrond uit artikel 16 lid 1 onder e) geldt dit des te meer aangezien hier geen duidelijke doelstelling wordt nagestreefd, in tegenstelling tot de andere afwijkingsgronden (artikel 16 lid 1 onder a t/m d). Deze afwijkingsgrond mag dan ook pas worden ingeroepen als de andere afwijkingsgronden niet van toepassing zijn.
Om te beoordelen of de afwijking op het verbod van het doden van wolven op grond van artikel 16 lid 1 onder e) door het Finse wildcentrum toegestaan is, moet de verwijzende rechter volgens het Hof dan ook meerdere stappen doorlopen.
Allereerst moet worden vastgesteld of de strijd tegen de illegale jacht kan worden aangevoerd als manier om bij te dragen aan de instandhouding van de wolf en daarmee een doelstelling is die onder artikel 16 lid 1 onder e) van de richtlijn valt. Het Hof geeft aan dat de strijd tegen de illegale jacht inderdaad een doelstelling is die hieronder kan vallen.
Vervolgens moet er echter wel worden vastgesteld dat de afwijking geschikt is om de nagestreefde doelstelling te bereiken. Met andere woorden, vermindert de illegale jacht door een beperkte vergunning voor legale jacht en heeft dit daardoor een positief effect op de instandhouding van de wolvenpopulatie? Deze vaststelling moet gebeuren op grond van nauwkeurige wetenschappelijke gegevens. In deze zaak wordt betwist door Tapiola en de Europese Commissie dat een dergelijke nauwkeurige analyse is uitgevoerd.
Naast deze controle op geschiktheid, moet er ook worden onderzocht of er geen andere bevredigende oplossing is voor de nagestreefde doelstelling (artikel 16 lid 1). Hiervoor moet een nauwkeurige en passende motivering worden gegeven op basis van wetenschappelijke en technische informatie en de specifieke omstandigheden van het geval. Het Hof concludeert, naar aanleiding van de informatie uit de verwijzingsbeslissing, dat niet door het wildcentrum is aangetoond dat het toestaan van beheersjacht de enige manier was om de illegale jacht te bestrijden.
Een andere voorwaarde (uit artikel 16 lid 1) waaraan de afwijkingsbeslissing moet voldoen, is dat er geen afbreuk plaatsvindt van het streven om de populaties van de wolf in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan (de instandhoudingsvoorwaarde). Hierbij moet het langetermijnbehoud van de dynamiek en de sociale stabiliteit van de wolf worden gewaarborgd. Het Hof verwijst hierbij naar het voorzorgsbeginsel van artikel 191 lid 2 VWEU. In deze zaak komt dit erop neer dat, als er onzekerheid bestaat over de schadelijkheid van het toestaan van de beheersjacht op wolven, Finland hiervan moet afzien.
Naast de hierboven genoemde voorwaarden gelden er aanvullende voorwaarden voor afwijkingen op basis van artikel 16 lid 1 onder e). Ten eerste mogen er slechts een beperkt en vastgesteld aantal wolven worden gedood op basis van de afwijking. Ten tweede worden er strenge eisen gesteld aan de selectie van de wolven die vallen onder de afwijking. Het Hof stelt dat de selectie zo nauw, specifiek en passend mogelijk moet worden vastgesteld. Ten slotte mogen de afwijkingen op grond van artikel 16 lid 1 onder e) alleen worden toegestaan onder strikt gecontroleerde omstandigheden zodat het selectieve en beperkte karakter van de jacht op de wolven wordt gewaarborgd.
Volgens het Hof geeft de informatie uit het dossier van deze zaak geen aanleiding om vast te stellen dat er aan deze drie aanvullende voorwaarden is voldaan. Het is echter aan de verwijzende rechter om dit na te gaan.
In deze uitspraak van het Hof worden de zeer strikte voorwaarden voor het doden van beschermde diersoorten duidelijk uiteengezet. In Nederland zijn de relevante artikelen uit de Habitatrichtlijn geïmplementeerd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Het verbod op het doden van beschermde diersoorten staat in artikel 3.5 lid 1 Wnb en de voorwaarden voor afwijking (artikel 16 lid 1 van de Habitatrichtlijn) zijn opgenomen in artikel 3.8 lid 5 Wnb. De provincies zijn verantwoordelijk voor het verlenen van ontheffingen op het verbod uit artikel 3.5 lid 1 Wnb.
De provincies kunnen in de toekomst met vergelijkbare vraagstukken te maken krijgen als het bevoegd gezag in Finland. De wolvenpopulatie in Nederland neemt namelijk toe. Hiermee zal naar alle waarschijnlijkheid ook de overlast toenemen. Het aantal incidenten van faunaschade door toedoen van wolven is de afgelopen jaren gestegen. Daarnaast is de uitspraak natuurlijk ook van belang voor andere beschermde diersoorten (uit bijlage IV van de Habitatrichtlijn), omdat de zeer strikte voorwaarden voor het doden van deze desbetreffende diersoorten duidelijk uiteen worden gezet in dit arrest.
Jos Pees, Kenniscentrum Europa decentraal
De Europese Commissie maakte dinsdag 22 oktober bekend dat de autorisatie van de pesticide thiacloprid niet wordt verlengd. De aankondiging volgt na een conclusie van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid…
Lees meerDe Europese Commissie maakte dinsdag 22 oktober bekend dat de autorisatie van de pesticide thiacloprid niet wordt verlengd. De aankondiging volgt na een conclusie van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA). Thiacloprid wordt beschouwd als hormoonontregelaar en is schadelijk voor de hormonale balans van mens en dier. EU-landen hebben reeds ingestemd om de vergunning voor het insecticide thiacloprid niet te verlengen wanneer het eind april 2020 afloopt.
Neonicotinoïden, waaronder thiacloprid valt, behoren tot de meest gebruikte pesticiden ter wereld. Ze doden echter niet alleen bladluizen, houtwormen en andere insecten, maar beschadigen ook bijen en hommels, verzwakken hun immuunsysteem en verminderen hun oriëntatie en reproductie.
Eerdere onderzoeken misten gegevens waardoor het niet was welk risico de stof voor de consument zou inhouden als het zou eindigen in drinkwater, vogels en zoogdieren, waterorganismen en niet-doelplanten. Een studie op 21 oktober werd gepubliceerd door het Pesticide Action Network en de Health and Environment Alliance drong er bij de EU op aan om thiacloprid meer te beschouwen als een risico op kanker bij de mens dan tot nu toe was vastgesteld.
Thiacloprid wordt in Nederland onder andere gebruikt bij de teelt van mais, sierteelt, aardappels en andere groenten en fruit. Het verbod zal een grote impact hebben op producenten omdat na het verbod van de andere neonicotinoïden de verkoop van thiacloprid enorm is toegenomen.
Marieke ter Horst, Huis van de Nederlandse Provincies
Peer review of the pesticide risk assessment of the active substance thiacloprid, Europese Autoriteit voor voedselveiligheid
EU bans neonicotinoid pesticide thiacloprid from 2020, Politico
EU will not renew authorisation of ‘bee killer’ substance thiacloprid, Euractiv
De nieuwe Wet inburgering 2021 zal de overheidsverantwoordelijkheid voor inburgering gaan uitbreiden en decentraliseren. In het huidige stelsel liggen veel verantwoordelijkheden, zoals het vinden van een inburgeringscursus, bij inburgeraars zelf….
Lees meerDe nieuwe Wet inburgering 2021 zal de overheidsverantwoordelijkheid voor inburgering gaan uitbreiden en decentraliseren. In het huidige stelsel liggen veel verantwoordelijkheden, zoals het vinden van een inburgeringscursus, bij inburgeraars zelf. In het nieuwe stelsel zal het gros van die verantwoordelijkheden aan de gemeenten worden toebedeeld. Zowel het kabinet als de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) zijn van mening dat gemeenten het beste in staat zijn om inburgering integraal vorm te geven.
Het wetsvoorstel (dat momenteel in concept gereed is) zal in beginsel per januari 2021 in werking treden. In 2017 liet een rapport van de Rekenkamer zien dat de slagingspercentages halveerden na de privatisering van het inburgeringsstelsel in 2013. In het huidige stelsel moeten inburgeraars zelf een lening afsluiten bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en zelf een inburgeringscursus selecteren ter voorbereiding op het examen. De lening wordt, wanneer het inburgeringsexamen wordt gehaald, kwijtgescholden. In het nieuwe inburgeringsstelsel zal het de verantwoordelijkheid van de gemeente worden dat inburgeraars cursussen kunnen volgen en wordt de regierol van de gemeente verankerd in de wet.
In het nieuwe stelsel zal inburgeren middels participatie centraal staan, zo meldt Wouter Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in zijn kamerbrief. Het doel van het inburgeringsproces is onder meer toewerken naar betaald werk. Om dit te bewerkstelligen zal inburgering gepositioneerd worden als onderdeel van het bredere sociaal domein. In het asielzoekerscentrum wordt al begonnen met inburgering onder de noemer ‘taal vanaf dag één’. Binnen zes weken na inschrijving van een inburgeraar in een gemeente zal de gemeente een persoonlijk inburgeringsplan (PIP) moeten opstellen. Dit gebeurt na een uitgebreide intake tussen de gemeente en de inburgeraar. Aan de hand van het PIP moet een inburgeraar binnen drie jaar aan zijn inburgeringsplicht hebben voldaan. De PIP krijgt de vorm van een beschikking, opdat de gemeenten boetes uit kunnen delen bij niet-nakoming.
Er zijn verschillende ‘inburgeringsroutes’ die, afhankelijk van de situatie van de inburgeraar, gevolgd kunnen worden. Voor elke inburgeraar wordt naar aanleiding van de intake en op basis van het opgestelde PIP de meest adequate route geselecteerd.
Voor gemeenten betekent het nieuwe stelsel onder meer nieuwe verantwoordelijkheden, waaronder de verplichte ontzorging van zes maanden en een aanbodverplichting van lespakketten voor inburgering. Deze ontzorging neemt de vorm aan van het vooruitbetalen van de vaste lasten van inburgeraars zoals huur, zorgverzekeringspremies en gas, water en elektra. Daarnaast zijn gemeenten verantwoordelijk voor het aanbieden van inburgeringsonderwijs dat aansluit het op het opgestelde PIP. Gemeenten die dit onderwijs inkopen gebruiken in ieder geval het keurmerk Blik op Werk als kwaliteitscriterium, maar ook andere criteria mogen worden toegepast. Een probleem bij gemeentelijke aanbestedingen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 werd gevormd doordat er voornamelijk werd geselecteerd op prijs. Dat leidde tot een race naar de bodem onder inschrijvers waardoor moest worden ingeleverd op kwaliteit. Dat werd uiteindelijk verholpen door het besluit reële prijs Wmo 2015. Dergelijk kwaliteitsverlies moet in het kader van inburgering worden voorkomen. De minister is van mening dat de budgettaire kaders van de nieuwe inburgeringswet een eerlijke prijs kunnen bieden, waardoor een besluit over prijzen inzake de aanbesteding van inburgeringsonderwijs niet nodig zal zijn. Het budget dat het kabinet uittrekt voor de voorgenomen decentralisatie is € 200 miljoen.
Meerdere gemeenten hebben op TenderNed aangegeven aanbestedingen te gaan doen in het kader van de nieuwe Wet inburgering. Daartoe hebben zij een oproep geplaatst op TenderNed voor een marktconsultatie. Marktconsultaties kunnen aanbestedende diensten helpen om meer begrip te krijgen van een bepaalde markt en wat voor mogelijkheden er zijn. Zeker in het kader van inburgering, een dossier dat sinds 2013 niet meer bij gemeenten ligt, kunnen marktconsultaties dus een waardevol instrument zijn. Het kan voorkomen dat gemeenten een relatief kleine groep ingezeten inburgeraars heeft waarvoor desalniettemin veel expertise moet worden ingekocht. Daarom zijn bovenlokale samenwerkingen volgens Koolmees in dat kader wenselijk. De nieuwe Wet inburgering stelt dergelijke samenwerkingsverbanden echter niet verplicht.
Het ministerie van SZW en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) zijn met elkaar in gesprek getreden over de praktische uitwerking van de wetswijziging. Hier zijn onder andere bestuurlijke afspraken over de aanvulling van het gemeentefonds ten behoeve van de decentrale inburgering uitgekomen. Ook zullen er pilots in het kader van decentralisatie van het inburgeringsbeleid worden opgezet, om de praktische uitwerking van het nieuwe stelsel voor inburgering tastbaarder te maken. In totaal doen 57 gemeenten mee aan 21 pilots. Tijdens de eerste ronde, die in augustus is gestart, wordt de focus gelegd op het duaal integreren (tegelijkertijd werken en leren van de taal), integratie van vrouwelijke nareizigers en gezinsmigranten, de intake en het daaropvolgende PIP. Het doel van de pilot is het verkrijgen van een duidelijk beeld bij uitdagingen en struikelblokken voor gemeenten voordat de decentralisatie wordt doorgevoerd. De resultaten van die pilots worden meegenomen in het verder ontwikkelen van het nieuwe inburgeringsbeleid. Verder is aan gemeenten gevraagd om voorstellen in te dienen over hoe de financiële ontzorging samen kan gaan met een leerweg richting (financiële) zelfredzaamheid.
De Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) biedt gevraagd en ongevraagd advies aan de regering en het parlement betreffende de inrichting van het openbaar bestuur. In een adviesbrief is de zienswijze van de ROB met betrekking tot de nieuwe Wet inburgering gedeeld. De ROB geeft in zijn advies weer dat, nadat 20 jaar lang is geslingerd tussen uitersten wat betreft inburgeringsbeleid (van gemeentelijke verantwoordelijkheid naar verantwoordelijkheid van de inburgeraar zelf), deze integrale aanpak een stap in de goede richting is. Wel plaatst de ROB drie kanttekeningen bij het wetsvoorstel. Er wordt getwijfeld of gemeenten wel genoeg regie krijgen, gelet op alle regels en kaders die de Wet inburgering stelt. Tevens wordt twijfel uitgesproken over de complexiteit van het voorstel. Zowel DUO, het COA (Centraal orgaan opvang asielzoekers) als gemeenten moeten samenwerken binnen de kaders van het Rijk. De grootste twijfels heeft het ROB bij de kosten van de decentralisatie. Het voorstel behelst weliswaar een budget van € 200 miljoen euro maar geen raming van de daadwerkelijk te verwachten kosten.
Bram Schreuder en Marieke Merkus, Kenniscentrum Europa decentraal
Kamerbrief van minister Wouter Koolmees (SZW) van 25 juni 2019
Adviesbrief over Wet inburgering 2021, Raad voor het Openbaar Bestuur
Sociaal domein, Kenniscentrum Europa decentraal
Aanbesteden, Kenniscentrum Europa decentraal
Integratie en inburgering, Kenniscentrum Europa decentraal
Meer regie over inburgering door gemeenten, nieuwsbericht Kenniscentrum Europa decentraal
Grotere rol voor gemeenten bij inburgering loopt vertraging op, nieuwsbericht Kenniscentrum Europa decentraal
Onafhankelijk onderzoek naar kosten nieuw inburgeringsstelsel, nieuwsbericht Kenniscentrum Europa decentraal
ANTWOORD IN HET KORT: Ja, de gemeente moet bij het ramen van de waarde uitgaan van de totale waarde van de opdracht. De waarde van de buizen moet dan ook…
Lees meerOnze gemeente is van plan om op een aantal plaatsen in de stad de riolering te vervangen. De hiervoor benodigde rioolbuizen hebben wij al in een eerder stadium via een (Europese) aanbesteding aangekocht. Moeten wij de waarde van deze buizen nu (wederom) meetellen voor de raming van de waarde van de huidige opdracht voor rioolwerkzaamheden?
Ja, de gemeente moet bij het ramen van de waarde uitgaan van de totale waarde van de opdracht. De waarde van de buizen moet dan ook worden opgeteld bij de waarde van de opdracht tot het vervangen van de riolering. Indien een aanbestedende dienst namelijk goederen ter beschikking stelt aan een opdrachtnemer (‘directielevering’), dan moet de waarde van deze goederen worden opgeteld bij de waarde van het uit te voeren werk om te bezien of de totale waarde van de opdracht het Europese drempelbedrag overschrijdt en om die reden Europees dient te worden aanbesteed.
Om te bepalen of een overheidsopdracht (Europees) moet worden aanbesteed, dient de waarde van de opdracht te worden getoetst aan de geldende Europese aanbestedingsdrempels. In het onderstaande schema zijn de drempelbedragen (exclusief btw) opgenomen, die gelden voor decentrale overheden, van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020.
Richtlijn 2014/24 | |
Werken | € 5.350.000,- |
Leveringen | € 214.000,-* |
Diensten | € 214.000,-* |
Prijsvragen die als onderdeel van een procedure voor het gunnen van overheidsopdrachten voor diensten worden uitgeschreven (art. 78 richtlijn 2014/24) | € 214.000,-* |
Voor meer dan 50% door aanbestedende diensten gesubsidieerde werken (art. 13 sub a richtlijn 2014/24) | € 5.350.000,- |
Voor meer dan 50% door aanbestedende diensten gesubsidieerde diensten die verband houden met werken (art. 13 sub b richtlijn 2014/24) | € 214.000,- |
Richtlijn 2014/23 | |
Concessie voor openbare werken (art. 8 richtlijn 2014/23) en concessie voor diensten (art. 8 richtlijn 2014/23) | € 5.350.000,- |
Richtlijn 2014/25 | |
Opdrachten voor leveringen en diensten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten | € 428.000,- |
Opdrachten voor werken in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten | € 5.350.000,- |
*Voor de centrale overheid is dit bedrag € 139.000,-
Gelet op de verschillende drempelwaarden voor werken, leveringen en diensten is het dus van groot belang om de opdracht juist te kwalificeren en de waarde van de opdracht correct te ramen. In deze praktijkvraag ligt de focus op de raming van de waarde. Over het kwalificeren van opdrachten kunt u meer lezen in een aantal andere praktijkvragen.
Indien de waarde van de opdracht onder de Europese aanbestedingsdrempels blijft, dan is het nationale aanbestedingsrecht van toepassing. De Gids Proportionaliteit geeft in hoofdstuk 3.4 een overzicht van de verschillende nationale drempels en de bijbehorende voorgeschreven aanbestedingsprocedures, passend bij de hoogte van de waarde van de opdracht of overeenkomst, op grond van de kwalificatie van de opdracht.
Bij de raming van de waarde van een overheidsopdracht moet worden uitgegaan van het totale bedrag dat volgens de aanbestedende dienst vermoedelijk nodig is voor de uitvoering van de opdracht. Dit volgt uit artikel 5 lid 1 van Richtlijn 2014/24 (‘de richtlijn’) en is geïmplementeerd in artikel 2.15 van de nationale Aanbestedingswet 2012 (‘de aanbestedingswet’), waarin wordt bepaald dat:
“De berekening van de geraamde waarde van een opdracht is gebaseerd op het totale bedrag, exclusief btw, zoals geraamd door de aanbestedende dienst, met inbegrip van de eventuele opties en eventuele verlengingen van de opdrachten zoals uitdrukkelijk vermeld in de aanbestedingsstukken. Ingeval de aanbestedende dienst voorziet in prijzengeld of betalingen aan gegadigden of inschrijvers, berekent hij deze door in de geraamde waarde van de aanbesteding.”
Dit totale bedrag moet worden uitgelegd als het totaalbedrag dat een aanbestedende dienst betaalt aan de opdrachtnemer voor het uitvoeren van de betreffende opdracht. Eventuele kosten die de uitvoerder maakt voor aan te schaffen materiaal dat benodigd is voor de uitvoering dienen hier dan ook niet van te worden afgetrokken.
Op grond van bovenstaande bepaling, dienen bij de beraming van de totale waarde van een overheidsopdracht de volgende elementen in aanmerking te worden genomen:
In dit kader is het belangrijk om te vermelden dat aanbestedende diensten zich dienen te onthouden van een te creatief gebruik van de relevante aanbestedingsregels, aangaande de aanbestedingsverplichtingen bij een bepaalde opdracht. Het is immers verboden om, middels tactisch gebruik van het geldende recht of de wijze van kwalificeren van een opdracht, de relevante regelgeving te ontwijken of een gunstigere aanbestedingsdrempel van toepassing te verklaren. Dit volgt onder meer uit lid 3 van artikel 5 van de richtlijn, waarin wordt vermeld dat:
“De keuze van de methode voor de berekening van de geraamde waarde van een aanbesteding niet bedoeld mag zijn om de opdracht buiten het toepassingsgebied van de richtlijn te houden”.
Dit uitgangspunt volgt eveneens uit artikel 1.10a van de nationale aanbestedingswet, waarin wordt bepaald dat:
“Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf ontwerpt geen overheidsopdracht, speciale-sectoropdracht of concessieopdracht met het oogmerk om zich te onttrekken aan de toepassing van deel 2, deel 2a of deel 3 van deze wet of om de mededinging op kunstmatige wijze te beperken.”
In het verlengde van de gestelde vraag kan het voorkomen dat een gemeente bijvoorbeeld een opdracht te vergeven heeft voor het vervangen van de riolering. De totale waarde van de uit te voeren werkzaamheden is € 10 miljoen. De gemeente koopt de hiervoor benodigde rioolbuizen zelf aan voor een bedrag van € 2,5 miljoen en stelt deze vervolgens ter beschikking aan de aannemer die de opdracht zal uitvoeren.
Gelet op de waarde, zal de gemeente allereerst de opdracht voor de levering van de buizen Europees moeten aanbesteden. Vervolgens moet bij de waardebepaling van de opdracht, voor de vervangingswerkzaamheden, de waarde van de reeds via de eerdere aanbesteding aangeschafte buizen worden opgeteld bij de waarde van de werkzaamheden zelf. De totale waarde van de opdracht voor het vervangen van de riolering komt hierbij op € 12,5 miljoen en de opdracht dient, op grond van de voornoemde aanbestedingsdrempels, dan ook Europees te worden aanbesteed.
Maurits Terlouw, Kenniscentrum Europa Decentraal
Aanbestedingen, Kenniscentrum Europa decentraal
Overheidsopdrachten, Kenniscentrum Europa decentraal
Drempelwaarden, Kenniscentrum Europa decentraal
Werk, levering of dienst, Kenniscentrum Europa decentraal
Gids Proportionaliteit (1e herziening), Schrijfgroep Gids Proportionaliteit
Gids Proportionaliteit (2e herziening) – concept, Schrijfgroep Gids Proportionaliteit
Veelgestelde vragen aanbesteden (hoofdstuk 5), Kenniscentrum Europa decentraal
De regio Utrecht heeft een gedeelde tweede plaats in de Regional Competitiveness Index (RCI) weten te bemachtigen. Volgens de Europese Commissie behoort de regio Utrecht opnieuw tot de top meest…
Lees meerDe regio Utrecht heeft een gedeelde tweede plaats in de Regional Competitiveness Index (RCI) weten te bemachtigen. Volgens de Europese Commissie behoort de regio Utrecht opnieuw tot de top meest concurrerende regio’s in Europa. Utrecht deelt haar tweede plaats met Londen, Stockholm voert de lijst aan. De driejaarlijkse index beoordeelt de concurrentiekracht van 268 Europese regio’s op basis van meer dan 70 indicatoren. Deze hebben betrekking op onderwerpen zoals innovatie, bereikbaarheid, digitale infrastructuur, onderwijs, gezondheid en arbeidsmarkt.
Belangrijke kracht van de regio Utrecht is de nauwe samenwerking tussen overheden, bedrijven en kennis- en onderwijsinstellingen. Voorbeelden hiervan zijn de Economic Board Utrecht (EBU) en het Utrecht Science Park (USP). De samenwerking zorgt ervoor dat partners elkaar snel vinden en nieuwe initiatieven starten. Uit de RCI 2019 blijkt dat Utrecht haar score op het gebied van innovatie heeft weten te verbeteren ten opzichte van de vorige editie in 2016. Om deze positie verder uit te bouwen versterkt de regio de innovatiekracht in het MKB met de oprichting van een regionale ontwikkelingsmaatschappij (ROM). De ROM gaat zich bezighouden met de ontwikkeling en financiering van innovatieve bedrijven en projecten die bijdragen aan een gezonde leefomgeving.
Al sinds de eerste editie van de RCI in 2010 behoort Utrecht tot de meest competitieve regio’s van Europa. Over de gehele breedte van het onderzoek scoort de regio onverminderd hoog. Ook opvallend is dat de RCI slechts in drie van de achtentwintig EU-landen een niet-hoofdstedelijke regio als het meest competitief beoordeelt.
De resultaten van 2019 bevestigen een patroon met sterke prestaties van de meeste hoofdsteden en regio’s met grote steden, die profiteren van de stedelijke economie, betere bereikbaarheid en een hoog niveau van menselijk kapitaal. Andere regio’s in dezelfde landen scoren in sommige gevallen veel slechter. Tien jaar na de financiële crisis is de kloof tussen het noordwesten en het zuidoosten van de EU nog steeds duidelijk zichtbaar.
Marieke ter Horst, Huis van de Nederlandse Provincies
European Regional Competitiveness Index 2019, Europese Commissie
Scorecards European Regional Competitiveness Index 2019, Europese Commissie
Regio Utrecht opnieuw in top van Europa’s meest concurrerende regio’s, Regio Utrecht
European Regional Competitiveness Index 2016, Europese Commissie
Regionale ontwikkelingsmaatschappij Utrecht
European Regional Competitiveness Index 2013, Europese Commissie
European Regional Competitiveness Index 2010, Europese Commissie
Utrechtse regio in top competitieve regio’s
Op 14 november organiseren de Europese Commissie, het Directoraat-Generaal voor Regionaal beleid en stadsontwikkeling en het Directoraat-Generaal voor Mobiliteit en Vervoer een conferentie over het boosten van grensoverschrijdende regio’s door…
Lees meerOp 14 november organiseren de Europese Commissie, het Directoraat-Generaal voor Regionaal beleid en stadsontwikkeling en het Directoraat-Generaal voor Mobiliteit en Vervoer een conferentie over het boosten van grensoverschrijdende regio's door beter vervoer.
De Europese Commissie is van mening dat grensoverschrijdende regio’s laboratoria voor Europese integratie zijn. Dagelijkse interacties over de grens laten burgers de voordelen van de interne markt ervaren. Vele factoren verhinderen echter nog steeds individuen en organisaties om hun volledige potentieel in deze regio’s te benutten.
Deze conferentie komt als vervolg op het onderzoek naar ontbrekende spoorverbindingen, missing links. Het beoogt de resultaten van het onderzoek te delen met een breed scala van belanghebbenden. Een ander doel is om een openbaar debat op gang te brengen over de uitdagingen van grensoverschrijdende voerdiensten.
Het evenement brengt organisaties samen die betrokken zijn bij het aanbieden van transportnetwerken en transportdiensten en organisaties die zich bezighouden met grensoverschrijdende samenwerking.
Aanmelden voor de conferentie kan hier.
Marieke ter Horst, Huis van de Nederlandse Provincies
Boosting Cross-Border Regions through better Transport!, Europese Commissie
Report: Comprehensive analysis of the existing cross-border rail transport connections and missing links on the internal EU borders, Europese Commissie
Op 9 september presenteerde de nieuwe voorzitter van de Europese Commissie, Ursula von der Leyen, haar College van eurocommissarissen. In de tussentijd hebben verschillende commissies binnen het Europees Parlement de…
Lees meerOp 9 september presenteerde de nieuwe voorzitter van de Europese Commissie, Ursula von der Leyen, haar College van eurocommissarissen. In de tussentijd hebben verschillende commissies binnen het Europees Parlement de 27 kandidaat-commissarissen onderworpen aan officiële hoorzittingen om de geschiktheid van hun positionering met bijbehorende portefeuilles te beoordelen. De negatieve beoordeling van een drietal kandidaat-commissarissen zal er waarschijnlijk toe leiden dat de benoeming van de nieuwe Europese Commissie wordt uitgesteld tot 1 december 2019.
Op grond van het Verdrag betreffende de Europese Unie (artikel 17, lid 7) worden de voorzitter, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de overige leden van de Commissie gezamenlijk als college ter goedkeuring onderworpen aan een stemming van het Europees Parlement. Het Parlement voert wel gesprekken met individuele kandidaten om de geschiktheid van het college als geheel te beoordelen, maar kan formeel geen individuele kandidaten afwijzen voor het nieuwe college. Na goedkeuring van het Parlement zal de Europese Raad de nieuwe Commissie met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen benoemen. De uiteindelijke stemming van het Parlement zou plaatsvinden op 23 oktober.
Hoewel de acht kandidaat-vicevoorzitters, waaronder de kandidaat-uitvoerende vicevoorzitters Frans Timmermans (Nederland), Margrethe Verstager (Denemarken), en Valdis Dombrovkis (Letland), de goedkeuring van verschillende parlementaire commissies hebben mogen ontvangen tijdens officiële hoorzittingen, hebben drie kandidaat-commissarissen dezelfde toetsing niet doorstaan:
Daarom moeten zowel Roemenië, Hongarije als Frankrijk nieuwe kandidaten voordragen aan het Parlement.
Ondanks dat eerder gepland was dat de opvolgers van de Commissie-Juncker vanaf 1 november 2019 aan de slag zouden gaan, wordt dit hoogstwaarschijnlijk opgeschoven. Onder meer door de geringe tijd voor het voorstellen van nieuwe kandidaat-commissarissen door de Roemeense, Hongaarse en Franse overheden, de beoordeling door parlementaire commissies tijdens officiële hoorzittingen, en de parlementaire stemming die gepland stond op 23 oktober, zal de benoeming van de nieuwe Commissie worden uitgesteld. Vanwege dit uitstel is het aannemelijk dat de nieuwe Commissie onder Von der Leyen pas een maand later zal aantreden.
Meer over de kandidaat-commissarissen en voor welke lokale en regionale thema’s zij zich gaan inzetten, leest u in dit artikel in de Europese Ster.
Nora Nijboer en David Schutrups, Kenniscentrum Europa decentraal
Kandidaat-commissarissen, Europees Parlement
Uitstel benoeming nieuwe commissie na tegenslag in het Europees Parlement, nieuwsbericht Rijksoverheid
Start of new European Commission likely delayed to December 1, nieuwsbericht Reuters
Kandidaat-voorzitter Von der Leyen geeft opdracht aan nieuwe commissieleden voor de komende 5 jaar, Kenniscentrum Europa Decentraal
Wekelijks op de hoogte gehouden worden van de belangrijkste Europese ontwikkelingen voor gemeenten, provincies en waterschappen? Neem dan een gratis abonnement op nieuwsbrief de Europese Ster.