Europese rechtspraak

Gepubliceerd: 28 oktober 2024

Door: en


Introductie

In de zaak ‘Changu’ gaat het om een derdelander die tientallen jaren in een EU-lidstaat verblijft en herhaaldelijk een aanvraag op asiel en humanitaire bescherming heeft gedaan. De nationale autoriteiten hebben geen bescherming aan de derdelander toegekend en verschillende terugkeerbesluiten uitgevaardigd. De terugkeerbesluiten zijn nooit ten uitvoer gelegd. De betrokkene voert aan dat hij, na bijna drie decennia in de lidstaat, in een kwetsbare gezondheidstoestand is geraakt en geen toegang tot basisvoorzieningen zoals gezondheidszorg kreeg. Dit brengt zijn recht op een waardig leven in gevaar.

In de zaak C‑352/23 geeft het Hof antwoord op de prejudiciële vragen betreffende een illegale derdelander die langdurig in een lidstaat verblijft zonder toegang tot basisvoorzieningen. De vragen betreffen de humanitaire status en de rechten die aan een illegale derdelander die nog niet van het grondgebied is verwijderd kunnen worden toegekend. Het Hof oordeelt dat ook een illegale derdelander die zich in de uitzettingsprocedure bevindt een recht op basisvoorzieningen heeft.

Zaak

HvJ EU 12 september 2024, C‑352/23, (LF tegen Zamestnik-predsedatel na Darzhavna agentsia za bezhantsite)

Beleidsdossier

Europese Unie

Feiten en prejudiciële vragen

De zaak betreft LF, een derdelander die sinds 1996 in Bulgarije verblijft zonder geldig verblijf. LF dient herhaaldelijk aanvragen voor vluchtelingen- en humanitaire status in. Deze aanvragen worden door nationale autoriteiten telkens afgewezen. Jarenlang verleent de Bulgaarse autoriteit terugkeerbesluiten die echter nooit ten uitvoer worden gelegd. In die tijd had LF geen toegang tot een ziektekostverzekering.

LF voert aan dat zijn langdurige verblijf en gezondheidssituatie, waardoor hij niet in staat is om te reizen, redenen zijn om hem humanitaire bescherming te verlenen. Op 10 augustus 2022 heeft de Bulgaarse autoriteit de litigieuze beslissing vastgesteld, waarbij zij heeft geweigerd om LF de vluchtelingenstatus en de humanitaire status toe te kennen.

De Bulgaarse rechter stelt zes prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie om te beoordelen of het EU-recht op humanitaire gronden of wegens langdurig verblijf verplichtingen voor de lidstaat creëert om een verblijfsrecht te verlenen.

Het Hof werd verzocht om duidelijkheid te verschaffen over enkele kernvragen met betrekking tot het recht op verblijf en de verplichtingen van EU-lidstaten bij langdurig verblijf zonder officiële status. Het Hof bundelt de zes vragen van de lidstaat in drie overkoepelende vragen. Het ging met name om de volgende drie vragen:

  1. Mag een EU-lidstaat een verblijfsrecht op humanitaire gronden toekennen buiten de richtlijnen van internationale bescherming?
  2. Is een lidstaat verplicht een schriftelijke verklaring te verstrekken aan een illegaal verblijvende derdelander wiens uitzetting tijdelijk is uitgesteld?
  3. Wat zijn de basisrechten van een derdelander die, ondanks een terugkeerbesluit, langdurig in een lidstaat verblijft?

Beantwoording van de vragen

Het Hof overweegt in de eerste prejudiciële vraag dat een lidstaat krachtens zijn nationale recht op humanitaire gronden een verblijfsrecht mag toekennen aan derdelanders die zich op het grondgebied van de lidstaat in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie bevinden.

De Richtlijn 2011/95/EU voor internationale bescherming van derdelanders verhindert niet dat lidstaten verblijf toestaan op humanitaire gronden, zolang dit verblijfsrecht duidelijk verschilt van de vluchtelingenstatus of een subsidiaire bescherming. Het Hof oordeelt echter dat het langdurig verblijf in een lidstaat zonder deze beschermingsstatus geen verplichting voor een verblijfsrecht oplevert. Het is aan de nationale wetgeving om hier al dan niet in te voorzien.

Verder overweegt het Hof over de tweede prejudiciële vraag dat een lidstaat verplicht is een terugkeerbesluit ten uitvoer te leggen. Indien de verwijdering van de derdelander tijdelijk uitgesteld is, moet de derdelander worden voorzien in een schriftelijke bevestiging van de lidstaat over zijn status. In de tijd dat de derdelander in de lidstaat verblijft, valt de derdelander onder de Richtlijn 2008/115/EG en geniet deze bepaalde voorrechten in afwachting van zijn verwijdering.

In de derde prejudiciële vraag benadrukte het Hof dat zelfs zonder verblijfsrecht de illegale derdelander toegang moet krijgen tot basisvoorzieningen en medische zorg op basis van de Richtlijn 2008/115/EG en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Indien een derdelander op het grondgebied mag verblijven in afwachting van zijn verwijdering, moet de lidstaat ervoor zorgen dat de derdelander geen situatie van onmenselijke behandeling ervaart door gebrek aan basisvoorzieningen. Het verbod op onmenselijke behandeling valt onder artikel 4 Handvest, dat ook op een illegale derdelander van toepassing is.

Dit houdt in dat een illegale derdelander die nog niet is uitgezet, recht heeft op minimale opvangvoorzieningen die hem in staat stellen een waardig leven te leiden. Het Hof benadrukt dat op grond van het Handvest en Richtlijn 2008/115 de lidstaat geen verplichting wordt opgelegd, om op grond van dwingende humanitaire overwegingen een verblijfsrecht toe te kennen. De lidstaat moet wel in de basisvoorzieningen van de illegale derdelander voorzien.  

Conclusie

Het Hof oordeelde dat de menselijke waardigheid in gevaar komt als de overheid een illegaal verblijvende derdelander, die nog niet is uitgezet, op straat zet zonder hem of haar te helpen met basisbehoeften. De uitspraak bevestigt dat lidstaten flexibiliteit hebben om nationale verblijfsrechten toe te kennen, maar dat deze niet als vervanging voor internationale bescherming onder de EU-richtlijn kunnen dienen. Illegaal verblijvende derdelanders in langdurige uitzettingsprocedures ogen hebben recht op basiszorg en vallen onder de werkingssfeer van Richtlijn 2008/115/EG en het Handvest.

Decentrale relevantie

Voor decentrale overheden is deze uitspraak vooral van belang voor de bed-bad-broodregeling. Indien een illegale derdelander nog niet uit het land is verwijderd mag deze derdelander zich op zijn grondrechten beroepen. Deze grondrechten houden in dat de derdelander voorziet moet worden in een onderdak en voedsel. Daardoor valt een illegale derdelander ook onder de bed-bad-broodregeling en moet in zijn basisbehoeftes door een gemeente worden voorzien.

Meer informatie

Zaak C‑352/23

Uitspraak Hof EU mogelijk gevolgen voor bed-bad-brood