Zaak C-195/04. In deze zaak gaat het om het toepassen van het transparantiebeginsel bij de gunning van overheidsopdrachten, die onder de Europese aanbestedingsdrempel liggen.
Naar deze uitspraak werd (ook) door decentrale overheden uitgekeken in de hoop nadere duidelijkheid te krijgen over de toepassing van het transparantiebeginsel bij aanbesteden. Helaas blijkt de uitspraak hierover geen nadere duidelijkheid te scheppen. Het Hof meent namelijk dat de Europese Commissie, die in deze zaak lidstaat Finland heeft aangeklaagd, niet duidelijk genoeg heeft gemaakt wat zij Finland nu exact verwijt. Het Hof gaat daarom niet verder inhoudelijk op de zaak in.
De zaak
Het ging om een gegunde opdracht voor levering en installatie van cateringuitrusting. De vraag is of de aanbestedende dienst hierbij voldoende het transparantiebeginsel in acht heeft genomen. De Commissie beschuldigde Finland van niet nakoming van art. 28 EG-Verdrag: het verbod van kwantitatieve invoerbeperkingen. In het kader van een overeenkomst over cateringuitrusting, zou inbreuk gemaakt zijn op fundamentele verdragsbepalingen, vooral non-discriminatie en transparantie.
Eisen procesvoering
Hef Hof geeft aan dat het verzoekschrift van de Commissie in deze zaak niet voldoet aan de eisen van procesvoering.
In r.o. 22 worden die eisen beschreven.
De conclusies in het verzoekschrift zijn dubbelzinnig en dus kan niet duidelijk en nauwkeurig worden vastgesteld wat de Commissie Finland verwijt. De conclusies hebben tegelijkertijd betrekking op art. 28, fundamentele verdragsbepalingen, het beginsel van non-discriminatie en de verplichting tot transparantie.
Bovendien is niet duidelijk welke maatregelen van Finland een kwantitatieve invoerbeperking of een maatregel van gelijke werking in de zin van dit artikel vormt. Het Hof van Justitie geeft in deze zaak dus geen verdere invulling van het transparantiebeginsel bij aanbestedingen.