HvJ-EU, 26 november 2015. Zaak C-166/14. In deze zaak bepaalt het Hof dat het beginsel van doeltreffendheid in de weg staat aan een nationale regeling die een vervaltermijn van zes maanden instelt zonder dat er een voorafgaande bekendmaking of een aankondiging van gunning heeft plaats gevonden. Op deze wijze kan een klager mogelijk niet de vereiste informatie verzamelen voor een eventueel beroep, hetgeen aan het instellen van dit beroep in de weg staat.
Samenvatting feiten
In 2010 hebben Oostenrijk en het inkomensfonds van apothekers een overeenkomst gesloten met betrekking tot een proefproject voor het elektronische beheer van het voorschrijven van geneesmiddelen. MedEval claimt dat de aanbestedingsprocedure met betrekking tot het beheer van het eMedikation-stelsel niet correct is georganiseerd door het ontbreken van de voorafgaande bekendmaking. Het verzoek tot vernietiging wordt echter afgewezen wegens te late indiening. De vervaltermijn was volgens de rechter namelijk verlopen. De vorderingen tot vaststelling van onrechtmatigheid moet worden ingediend binnen zes maanden vanaf de dag volgend op de gunning van de opdracht is geschied, ongeacht of MedEval op dat tijdstip al dan niet kennis had gehad van de onrechtmatigheid.
MedEval gaat tegen deze uitspraak in beroep. De verwijzende rechter vraagt zich af of het feit dat voor de ontvankelijkheid van een schadevordering vanwege inbreuk op de regels inzake overheidsopdrachten een vervaltermijn van zes maanden wordt gesteld, die ingaat op de dag volgend op de gunning van de opdracht, zonder ermee rekening te houden of de eiser al dan niet kennis heeft van deze gebeurtenis, in overeenstemming is met richtlijn 89/665 en met de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid.
Rechtsvraag
Moet het Unierecht – in het bijzonder het gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel alsook richtlijn 89/665 – aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die bepaalt dat een verzoek tot vaststelling van een inbreuk op het aanbestedingsrecht binnen zes maanden na sluiting van de overeenkomst moet worden ingediend, wanneer de vaststelling van een inbreuk op het aanbestedingsrecht niet alleen de voorwaarde vormt voor de nietigverklaring van deze overeenkomst, maar ook voor het instellen van een schadevordering?
Uitspraak van het Hof
Ten eerste merkt het Hof op dat art. 1 lid 1 richtlijn 89/655 in het licht van rechtsoverweging 2 richtlijn 2007/66 alleen van toepassing is op opdrachten binnen de werkingssfeer van richtlijn 2004/18, en in gevallen waarin deze opdrachten overeenkomstig de art. 10 t/m 18 van laatstgenoemde richtlijn worden uitgesloten.
Gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel
Vervolgens stelt het Hof dat het de lidstaten vrij staat om de procesregels voor de schadevorderingen vast te stellen. Deze procesregels mogen echter niet ongunstiger zijn dan die voor soortgelijke vorderingen ter bescherming van de rechten die uit het nationale recht voortvloeien (gelijkwaardigheidsbeginsel), en mogen de uitoefening van de door de rechtsorde van de Unie verleende rechten niet in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel).
Wat betreft het doeltreffendheidsbeginsel benadrukt het Hof dat de mate waarin rechtszekerheid is vereist in het kader van de ontvankelijkheidsvoorwaarden voor beroepen, niet dezelfde is voor schadevorderingen als voor beroepen die ertoe strekken een overeenkomst onverbindend te verklaren. De onverbindendverklaring van een overeenkomst heeft vergaande gevolgen en is een wezenlijke inmenging van de bestuurlijke of rechterlijke instantie in de contractuele relatie tussen particulieren en overheidsinstellingen.