Europese rechtspraak

Publicatie: 2 mei 2017

Door:


HvJ-EU, 14 juli 2016. Zaak C-406/14. In dit arrest heeft het Hof geoordeeld over de reikwijdte van de beperking op de uitvoering van een opdracht door derden (art. 25 richtlijn 2004/18). Het Hof heeft bepaald dat het niet is geoorloofd om niet nader gespecificeerd een bepaald percentage vragen voor de uitvoering van de opdracht vanuit eigen middelen van de inschrijven.

Feiten

In 2007 heeft de gemeente Wroclaw een overheidsopdracht uitgezet voor vervanging van een deel van de ringweg rondom de stad. Een deel van de opdracht werd gefinancierd vanuit het EFRO-fonds. In het bestek van de aanbesteding had de stad opgenomen dat minimaal 25% van de opdracht met eigen middelen moest worden uitgevoerd. In het kader van de Europese fondsen werden controles uitgevoerd door de Poolse nationale autoriteit. Volgens de instantie was de opgenomen clausule in strijd met de aanbestedingsregelgeving en er werd een financiële correctie opgelegd.

Prejudiciële vragen

Tegen deze correctie is de stad Wroclaw in beroep gegaan bij de Poolse rechter die vervolgens de volgende prejudiciële vragen heeft gesteld:

  1. Is het in het licht van art. 25 richtlijn 2004/18 toelaatbaar dat een opdrachtgever in het bestek van een (overheids)opdracht bepaalt dat de ondernemer (aan wie de opdracht wordt gegund) gehouden is minimaal 25% van de onder de opdracht vallende werken met eigen middelen uit te voeren?
  2. Ingeval de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: vormt de toepassing van het in de eerste vraag beschreven vereiste in het kader van een procedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht een schending van bepalingen van het recht van de EU die een financiële correctie in de zin van art. 98 verordening 1083/2006 rechtvaardigt?

Uitspraak Hof Eerste vraag

Centraal staat dus de vraag of richtlijn 2004/18/EG zich ertegen verzet dat een bepaald percentage van de opdracht met eigen middelen moet worden uitgevoerd. Volgens het Hof voorziet art. 48 lid 3 van de richtlijn in de mogelijkheid om een beroep te doen op derden voor inschrijvers om te voldoen aan minimumeisen inzake technische en beroepsbekwaamheid. Wel kan de aanbestedende dienst de inzet van een bepaalde onderaannemer verbieden indien die onderaannemer niet heeft aangetoond aan bepaalde eisen te voldoen conform art. 25 van de richtlijn (ro. 33-34).

Het is echter niet het doel van art. 25 dat het beroep op onderaannemers op abstracte wijze beperkt tot een bepaald percentage van de opdracht, en dit ongeacht de mogelijkheid de capaciteiten van de eventuele onderaannemers na te gaan en zonder vermelding van de wezenlijke aard van de betrokken taken (ro. 35). Niet nader gespecificeerd een bepaald percentage vragen voor de uitvoering van de opdracht vanuit eigen middelen van de inschrijven is dus niet geoorloofd.

Uitspraak Hof tweede vraag

Vervolgens oordeelt het Hof dat de schending van het aanbestedingsrecht een korting op verleende steun rechtvaardigt, voor zover niet kan worden uitgesloten dat deze schending een weerslag heeft gehad op de begroting van het betrokken fonds (ro. 51).