De-minimissteun en vervoer jurisprudentie
De-minimissteun en vervoer Vervoer Vervoer en staatssteun
HvJ EU, 26 september 2002 en 13 februari 2003. Renove arresten
Zaak C-351/98 en Zaak C-409/00. In deze twee arresten heeft het Hof duidelijk gemaakt dat er een verschil bestaat in behandeling tussen twee categorieën ondernemingen. Ondernemingen die als hoofdactiviteit vervoer hebben kunnen slechts profiteren van steunregelingen met welbepaalde doelstellingen (regionale, op het gebied van milieu, MKB’s enz.). Deze moeten door de Commissie worden goedgekeurd, zelfs voor bedragen onder het plafond. Andere ondernemingen die niet tot deze sector behoren maar niettemin vervoersactiviteiten voor eigen rekening uitvoeren, profiteren zonder beperkingen en zonder voorafgaande goedkeuring van de Commissie van de de-minimisverordening.
Let wel: deze uitspraken zijn gedaan voor de inwerkingtreding van de gewijzigde de-minimisverordening op 1 januari 2007. Deze is voortaan ook van toepassing op de sector vervoer, met als enige uitzondering ‘steun ten behoeve van de aanschaf van wegvervoermiddelen voor vracht door ondernemingen die vrachtvervoer voor rekening van derden uitvoeren’. Voor de ondernemingen die actief zijn in de sector wegvervoer is het steunplafond niet EUR 200.000,- maar EUR 100.000,- over een periode van drie belastingjaren. De Renove-arresten zijn echter nog steeds van belang voor de afbakening van de sector vervoer. Een onderneming valt alleen onder de sector vervoer wanneer het verrichten van vervoer haar hoofdactiviteit is. Vervoer dat voor eigen rekening wordt verricht en niet voor derden, valt daarom niet onder de vervoerssector.
Havens
Havens Vervoer Vervoer en staatssteun
Milieu-inspectie zeehavens als NEDAB
HvJ EU,18 maart 1997. Diego Cali
Zaak C-343/95. In deze zaak tussen Cali en SEPG oordeelde het Hof van Justitie dat het verrichten van milieu-inspectietaken in een zeehaven een overheidsvoorrecht is. De overheid had dit voorrecht aan SEPG opgedragen. Dit kon volgens het Hof als een NEDAB worden gezien, omdat milieu-inspectie in havens een taak van algemeen belang is. Het behoort tot de kerntaken van de staat op het gebied van de bescherming van het mariene milieu.
Veiligheidstaken (lucht) havens als NEDAB
HvJ EU, 19 januari 1994. Eurocontrol
Zaak C-364/92. In het arrest Eurocontrol speelde een geding tussen de Europese organisatie voor de veiligheid en de luchtvaart (Eurocontrol) en SAT Fluggesellschaft, een Duitse vliegmaatschappij. Het Hof oordeelt dat veiligheidstaken op het gebied van controle en toezicht op de havens en de scheepvaart als overheidsprerogatief kunnen worden beschouwd. Dit kan ook als NEDAB worden gekwalificeerd.
HvJ EU, 18 juni 1998. Corsica Ferries
Zaak C-266/96. Deze zaak speelde tussen het bedrijf Corsica Ferries en de Italiaanse minister van transport. Het Hof van Justitie stelt in dit arrest dat bepaalde door de overheid gefinancierde activiteiten in een haven omwille van de veiligheid een universele dienst kunnen zijn die een concurrentiebelemmering kunnen rechtvaardigen. Hieruit wordt afgeleid dat veiligheidstaken in havens een overheidsprerogatief zijn en als NEDAB kunnen worden gekwalificeerd.
Vervoer en staatssteun
Vervoer Vervoer en staatssteun
Milieu-inspectie zeehavens als NEDAB
HvJ EU,18 maart 1997. (Diego Cali)
Zaak C-343/95. In dit arrest oordeelde het Hof van Justitie dat het verrichten van milieu-inspectietaken in een zeehaven een overheidsprerogatief is. De overheid had dit prerogatief aan SEPG opgedragen. Dit kon volgens het Hof als een Niet Economische DAB (NEDAB) worden gezien, omdat milieu-inspectie in havens “een taak van algemeen belang is die behoort tot de kerntaken van de staat op het gebied van de bescherming van het mariene milieu”.
Veiligheidstaken (lucht)havens als NEDAB
HvJ EU, 19 januari 1994. (Eurocontrol)
Zaak C-364/92. In dit arrest oordeelt het Hof dat veiligheidstaken op het gebied van controle en toezicht op de havens en de scheepvaart als overheidsprerogatief kunnen worden beschouwd, waardoor het als NEDAB kan worden gekwalificeerd.
HvJ EU, 18 juni 1998. (Corsica Ferries)
Zaak C-266/96. Deze zaak speelde tussen het bedrijf Corsica Ferries en de Italiaanse minister van transport. Het Hof van Justitie stelt in dit arrest dat bepaalde door de overheid gefinancierde activiteiten in een haven omwille van de veiligheid een universele dienst kunnen zijn die een concurrentiebelemmering kunnen rechtvaardigen. Hieruit wordt afgeleid dat veiligheidstaken in havens een overheidsprerogatief zijn en als NEDAB kunnen worden gekwalificeerd.
Financiering openbaredienstverplichtingen
HvJ EU, 24 juli 2003. (Altmark)
Zaak C-280/00. Uit de uitspraak van het Hof van Justitie in het Altmark-arrest blijkt dat een overheidssubsidie die verleend wordt aan een onderneming die alleen plaatselijke of regionale vervoersdiensten verricht en geen diensten levert buiten de staat van vestiging, toch gevolgen kan hebben voor het handelsverkeer tussen lidstaten. Het Hof geeft aan hoe staatssteun in dergelijke gevallen kan worden voorkomen. Financiering ter compensatie van openbare dienstverplichtingen is géén staatssteun en hoeft niet te worden aangemeld bij de Commissie mits er aan een aantal voorwaarden wordt voldaan:
– Een duidelijke omschrijving van de verplichtingen en een duidelijke belasting van een onderneming met deze verplichtingen.
– De compensatie moet gebaseerd zijn op objectief en doorzichtig vastgestelde parameters die van tevoren bekend zijn.
– Er mag geen sprake zijn van overcompensatie. Een redelijke winst is wel geoorloofd.
– Om tot een keuze van de uitvoerende onderneming te komen, wijst het Hof op de noodzaak van een aanbesteding of een vergelijking met de kosten die een gemiddelde, goed beheerde onderneming in de betrokken sector zou hebben gemaakt (benchmarking). In de praktijk blijkt het zeer lastig om een dergelijke vergelijking te maken.
Gerecht, 16 maart 2004. (Combus/Deense bussen)
Zaak T-157/01. In het Combus-arrest deed het Gerecht van Eerste Aanleg uitspraak in een zaak die ging over openbaredienstverplichtingen in het openbaar vervoer in Denemarken. Hierbij werd een onderscheid gemaakt tussen openbaredienstverplichtingen in de zin van Verordening 1191/69 en een openbaar dienstcontract. Het arrest Altmark viel in de eerste categorie; de in dit arrest betrokken busvervoerder Combus werd hiervan onderscheiden.
De aan Combus verleende compensatie kon niet gezien worden als een ‘compensatie voor openbaredienstverplichtingen’. De reden hiervoor was dat de vervoersonderneming een financiële vergoeding kreeg die zij zelf had voorgesteld en die was overgenomen in een vervoersovereenkomst die de onderneming uit vrije wil met een overheidsinstantie na een aanbestedingsprocedure had gesloten. Dat het hier niet ging om een compensatie voor openbaredienstverplichtingen volgde bovendien uit het feit dat de vervoerder geen enkel tariefrisico liep doordat de contractuele prijs niet werd beïnvloed door het aantal passagiers of de opbrengst uit de verkoop van vervoersbewijzen. De steun aan Combus had dus moeten worden aangemeld en getoetst.
Definitie sector vervoer
HvJ EU, 26 september 2002. Zaak C-351/98 en HvJ EU, 13 februari 2003. Zaak C-409/00 (Renove-arresten)
In deze twee arresten heeft het Hof duidelijk gemaakt dat er een verschil bestaat in behandeling tussen twee categorieën ondernemingen. Ondernemingen die als hoofdactiviteit vervoer hebben kunnen slechts profiteren van steunregelingen met welbepaalde doelstellingen (regionale, op het gebied van milieu, MKB’s enz.). Deze moeten door de Commissie worden goedgekeurd, zelfs voor bedragen onder het plafond. Andere ondernemingen die niet tot deze sector behoren maar niettemin vervoersactiviteiten voor eigen rekening uitvoeren, profiteren zonder beperkingen en zonder voorafgaande goedkeuring van de Commissie van de de-minimisverordening.
Let wel: deze uitspraken zijn gedaan voor de inwerkingtreding van de gewijzigde de-minimisverordening op 1 januari 2007. Deze is voortaan ook van toepassing op de sector vervoer, met als enige uitzondering ‘steun ten behoeve van de aanschaf van wegvervoermiddelen voor vracht door ondernemingen die vrachtvervoer voor rekening van derden uitvoeren’. Voor de ondernemingen die actief zijn in de sector wegvervoer is het steunplafond niet EUR 200.000,- maar EUR 100.000,- over een periode van drie belastingjaren. De Renove-arresten zijn echter nog steeds van belang voor de afbakening van de sector vervoer. Een onderneming valt alleen onder de sector vervoer wanneer het verrichten van vervoer haar hoofdactiviteit is. Vervoer dat voor eigen rekening wordt verricht en niet voor derden, valt daarom niet onder de vervoerssector.
Toepassing PSO-verordening
Europese Commissie, 24 februari 2010. Zaak C 41/08 (Danske Statsbaner)
Tussen 2000 en 2014 hebben het openbaarvervoerbedrijf Danske Statsbaner(DSB) en het Deense ministerie van vervoer verschillende contracten afgesloten om het openbaar vervoer in Denemarken te regelen. De Commissie is aan de hand van deze contracten een onderzoek begonnen omdat het twijfels had over de verenigbaarheid van de compensaties die DSB kreeg met de staatssteunbeginselen. In deze zaak werd de PSO-verordening voor het eerst toegepast. De Commissie komt tot het oordeel dat de compensatie voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in artikel 4 lid 1 van de PSO-verordening.
Vervoersinfrastructuur
Europese Commissie, 12 april 2000. Besluit N464/99 (Pilot Transferium Sittard)
De Commissie oordeelde dat staatsteun voor vervoersinfrastructuur is toegestaan, als de infrastructuur op niet-discriminerende basis toegankelijk is voor iedereen. Aanbesteding is hierbij een voorwaarde, op enkele zeer uitzonderlijke gevallen na, bijvoorbeeld als een concessie wordt verleend.
Art. 93 VWEU is van toepassing, als voldaan wordt aan de volgende twee voorwaarden:
– De overheidsbijdrage moet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het project.
– De steun mag niet leiden tot een zodanige concurrentiestrijd, dat het gemeenschappelijke belang wordt geschaad.
In het geval van Transferium Sittard werd er voldaan aan de bovenstaande voorwaarden. Er bleef een substantieel exploitatierisico bestaan en de subsidie leidde niet tot te hoge rendementsverwachtingen. Ook was er geen concurrentie in de regio Zuid-Limburg in de P+R sector.
Bij steun voor parkeervoorzieningen moet volgens het besluit een vorm van onrendabele exploitatie van deze voorzieningen worden aangetoond. De Commissie heeft aangegeven dat de noodzakelijkheid van de investering goed moet worden onderbouwd.
Europese Commissie,14 oktober 2009. (Mill en St. Hubert)
Besluit N555/2008 In deze zaak ging de Commissie verder in op het selectieve voordeel voor een onderneming. De Commissie herhaalt daarbij dat het zorgen voor een ‘voor iedereen op gelijke voorwaarden toegankelijke algemene openbare infrastructuur’ een typische taak is van de overheid. Dit levert de onderneming bovendien geen specifiek voordeel op zodat er geen sprake is van staatssteun in de zin van art. 107 VWEU.
Gerecht, 24 maart 2011. (Leipzig-Halle)
Gevoegde zaken T-443/08 en 455/08. In dit arrest bevestigt het Gerecht dat steun aan luchthavenondernemingen kan leiden tot verstoring van de interne markt. Luchthavens streven steeds meer commerciële doelen na waardoor de exploitatie van luchthavens niet langer onder de overheidsprerogatieven valt en aan de staatssteunregels onderhevig is. Staatssteun in de zin van artikel 107 VWEU aan luchthavens kan de markt verstoren en de intracommunautaire handel beïnvloeden. Het aanleggen van luchthaveninfrastructuur wordt door de Commissie gezien als een economische activiteit. Op basis van deze zaak worden de huidige richtsnoeren voor steun aan luchthavens herzien.
Vervoersinfrastructuur
Vervoer Vervoer en staatssteun Vervoersinfrastructuur
Vervoersinfrastructuur
Overheidsbijdrage Maasvlakte II geen staatssteun
De Europese Commissie heeft op 24 april 2007 Nederland toestemming gegeven de uitbreiding van de Rotterdamse haven, het project Ontwikkeling mainport Rotterdam (steunmaatregel nr. N 60/2006), financieel te steunen.
Doel van dit project is de uitbreiding van de haven. Deze beslaat 10 500 ha en is zeer belangrijk voor de nationale en regionale economie. Door tegemoet te komen aan de groeiende vraag naar dok- en havengebieden, zal het project ruimtegebrek in de Rotterdamse haven voorkomen.
Het ontwikkelingsproject bestaat uit:
– Uitbreiding van het bestaande havengebied door de aanleg van Maasvlakte II, een bedrijventerrein van ongeveer 1000 ha ten westen van de huidige Maasvlakte I. Het nieuwe gebied zal door middel van landaanwinning worden aangelegd;
– Aanleg van een zeevaarttoegang door het huidige havengebied om Maasvlakte II voor zeeschepen toegankelijk te maken;
– Aanleg van een natuur- en recreatiegebied van 750 ha.
Dit project – dat € 2,8 miljard zal kosten – zal voornamelijk door het Havenbedrijf Rotterdam worden gefinancierd. Het Havenbedrijf Rotterdam is een privaatrechtelijke vennootschap waarvan alle aandelen momenteel in handen zijn van de gemeente Rotterdam. De Nederlandse staat zal € 571 miljoen bijdragen in de financiering van de openbare infrastructuur en zal voor € 500 miljoen nieuwe aandelen kopen in het Havenbedrijf Rotterdam.
Infrastructuur
De Nederlandse staat zal bijdragen in de aanleg van de infrastructuur die niet commercieel kan worden geëxploiteerd (een zeewering, een spoorbaan, een weg, pijpleidingen en kabelgoten, het doortrekken en verbreden van de bestaande zeevaarttoegang). De rijksbijdrage heeft geen betrekking op investeringen in havenfaciliteiten die inkomsten voor het Havenbedrijf kunnen genereren (bijvoorbeeld door het aanrekenen van commerciële vergoedingen voor het gebruik van faciliteiten, het verhuren van nieuwe terminals enz.).
Grondprijs
Het Havenbedrijf zal de marktprijs betalen voor de pacht van de gronden waarop de haven zal worden uitgebreid. Daarom is de Commissie tot de conclusie gekomen dat deze maatregel geen staatssteun in de zin van artikel 107 lid 1 VWEU inhoudt.
Market Economy Investor Principle
De Nederlandse overheid betaalt ook een marktprijs voor de nieuwe aandelen en zal delen in de inkomsten van het Havenbedrijf Rotterdam. De Commissie heeft vastgesteld dat het besluit van de Nederlandse overheid op winstvooruitzichten berust. Daar de Nederlandse overheid bij de aankoop van aandelen als een particuliere investeerder handelt (het MEIP ), wordt deze aankoop evenmin als staatssteun beschouwd.
Infrastructuur voor culturele, sport- en recreatie-evenementen
Gemeente Rotterdam en Ahoy (21 oktober 2008)
C 4/08, ex N 97/07. De Europese Commissie heeft op 21 oktober 2008 een investering van 42 miljoen euro door de gemeente Rotterdam in de renovatie en uitbreiding van het Sportpaleis, een onderdeel van het Ahoy’-complex, goedgekeurd. Een diepgaand onderzoek heeft uitgewezen dat de investering geen onrechtmatig voordeel toekent aan de exploitant van het complex of aan enige andere onderneming, omdat de overeenkomsten met de gemeente Rotterdam tegen marktvoorwaarden (het zogenaamde market economy investor principle ) zijn gesloten. De Commissie heeft geconcludeerd dat de maatregel geen staatssteun inhoudt. Deze beschikking is interessant voor andere decentrale overheden die investeren in accommodaties voor culturele, sport- en recreatie-evenementen.
Het Ahoy’-complex omvat een Sportpaleis, tentoonstellingshallen en een groot vergader- en congrescentrum. Het biedt onderdak aan een groot aantal verschillende evenementen zoals tentoonstellingen, conferenties, handelsbeurzen, shows, concerten en sport- en maatschappelijke evenementen. In 2006 privatiseerde Rotterdam de exploitatie van het Ahoy’-complex en verhuurde het gebouw aan de exploitant, Ahoy Rotterdam N.V.. Als eigenares van het complex investeert de gemeente thans in de renovatie en uitbreiding van het Sportpaleis.
In februari 2007 meldde de gemeente Rotterdam de voorgenomen investering bij de Commissie om rechtszekerheid te verkrijgen, waarbij zij het standpunt innam dat de investering geen staatssteun vormde, omdat de gemeente geen selectief voordeel aan de exploitant van het complex verschafte. De Europese Commissie opende op 30 januari 2008 een officieel onderzoek (steunmaatregel nr. C 4/2008) naar de geplande investering in de renovatie en ontwikkeling van het Ahoy’-complex. Ze onderzocht de voorwaarden waaronder de transacties tussen de gemeente en de exploitant van het complex zijn gesloten. Na het onderzoek heeft de Commissie geconcludeerd dat noch de aangemelde investering in het Sportpaleis, noch de daarmee samenhangende verkoop- en verhuurtransacties in verband met de exploitatie van het complex een onrechtmatig voordeel aan de exploitant of aan enige andere onderneming verlenen. Met name kwam zij tot de conclusie dat de prijs van de aandelen in Ahoy’-Rotterdam N.V. en de huurprijs voor het Ahoy’-complex marktconform zijn.