In onze gemeente vroegen wij ons af in hoeverre de Nederlandse wetgevers milieurichtlijnen die in Europa zijn vastgesteld strenger mogen implementeren. Van ambtenaren bij een Franse overheid horen we dat er andere regels gelden voor hen, terwijl de Europese richtlijn voor iedereen hetzelfde was. Hoe ver mag de Nederlandse overheid gaan?
Antwoord in het kort
Op basis van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) mogen nationale lidstaten in sommige gevallen inderdaad verder gaan dan een Europese milieurichtlijn voorschrijft. Er is dan sprake van nationale koppen, ook wel ‘gold plating’ genoemd.
De Europese milieurichtlijnen geven in de meeste gevallen minimumeisen of normen die de lidstaten moeten toepassen, en niet de maximale vereisten: minimumharmonisatie. Minimumharmonisatie komt vooral voor op terreinen waar een zekere Europese normstelling noodzakelijk is, maar waar een uniforme norm niet echt nodig is in de ogen van de Europese wetgevers (Europese Commissie, Europees Parlement en de Europese ministers uit de lidstaten). In Nederland worden deze koppen over het algemeen echter gezien als onwenselijk, waardoor ze zelden voorkomen.
Wanneer mogen nationale maatregelen strenger zijn?
Van een ‘nationale kop’ is sprake indien Nederland bij de omzetting van Europese richtlijnen
verder gaat dan strikt genomen op grond van de Europese regelgeving noodzakelijk is. Binnen het Europese recht is striktere implementatie dan een Europese richtlijn toegestaan, bijvoorbeeld voor richtlijnen voor milieumaatregelen die gebaseerd zijn op artikel 192 VWEU.
Artikel 193 VWEU stelt dat strengere nationale normen dan de Europese normen voor milieubescherming geoorloofd zijn. De Commissie moet hiervan in kennis worden gesteld. Verdergaande maatregelen moeten wel verenigbaar zijn met het VWEU. Ze zijn alleen toegestaan wanneer de overige verdragsbepalingen zich hier niet tegen verzetten. Zo mag de strengere nationale milieuwetgeving niet in strijd zijn met de bepalingen van het vrije goederenverkeer (artikel 34 e.v. VWEU).
Nederlandse praktijk
Nationale koppen is een politiek gevoelig onderwerp en er is in Nederland discussie geweest rondom de vraag wanneer er sprake is van nationale koppen en of ze wenselijk zijn (zie ook dit artikel). Het uitgangspunt van opeenvolgende Nederlandse regeringen is om nationale koppen te vermijden – ook het hoofdlijnenakkoord van het Kabinet-Schoof maakt hier melding van. Dit om een gelijk speelveld te behouden en om de regeldruk te beperken. In de Eerste en Tweede Kamer hebben Kamerleden zich meermaals uitgesproken tegen het introduceren van nationale koppen op bepaalde terreinen, bijvoorbeeld in de Tweede Kamer 2024 bij de aanname van de Natuurherstelwet (aangenomen motie van het lid van Campen).
Er kunnen echter vragen gesteld worden bij of het opsporen en verwijderen van nationale koppen als route om gelijke concurrentieverhoudingen te realiseren wel bruikbaar is – bijvoorbeeld omdat de wetgeving vanuit Brussel niet voldoende is om het beoogde doel te bereiken of dat 1 op 1 implementatie in de nationale wetgeving niet volstaat (zie J. Stoop, Nationale koppen op EU-regelgeving; een relevante discussie? NTER, 2012, p. 229).