HvJ-EU, 7 april 2016. Zaak C‑324/14. Het Hof van Justitie EU oordeelt in deze zaak dat er beperkingen kunnen zijn aan het recht van een inschrijver zich te beroepen op de draagkracht of bekwaamheden van een andere onderneming. Dit is met name het geval wanneer de noodzakelijke draagkracht of bekwaamheid van de onderneming waarop beroep wordt gedaan, niet kan worden overgedragen aan de inschrijver.
Feiten en procesverloop
De reinigingsdienst van de stad Warschau startte in december 2013 een procedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht voor de mechanische reiniging van de straten. De opdracht is opgedeeld in acht delen, overeenkomend met de wijken van de stad. Ondernemingen kunnen zich zowel inschrijven voor de gehele opdracht als delen ervan.
Partner Apelski Dariusz (Partner) schreef zich in op de aanbesteding. Hierbij gaf Partner middels een verklaring aan dat PUM, een onderneming in een andere stad in Polen, zich ertoe verbond haar bekwaamheden ter beschikking te stellen van Partner. De werkzaamheden van PUM bestonden met name uit advies- en opleidingsactiviteiten.
De reinigingsdienst was uiteindelijk van mening dat de kennis en ervaring van PUM niet ter beschikking zou kunnen worden gesteld omdat PUM niet persoonlijk en werkelijk aan de opdracht zou deelnemen. De inschrijving van Partner werd daarom voor alle delen afgewezen. Hiertegen tekende Partner beroep aan. De Poolse nationale kamer van beroep schorste de zaak en legde meerdere prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU.
Vragen aan het Hof van Justitie
Het belangrijkste aspect van deze zaak heeft betrekking op het recht als inschrijver je te beroepen op de draagkracht en bekwaamheden van andere ondernemingen. Het Hof werd verzocht om uitleg te geven of de onderneming waarop een beroep wordt gedaan wat betreft de daadkracht, ook daadwerkelijk en persoonlijk de opdracht moet uitvoeren.
Antwoord van het Hof
Het Hof licht toe dat een inschrijver het recht heeft om zich te beroepen op de daadkracht van andere ondernemingen, ongeacht of er juridische banden tussen de ondernemingen bestaan. Toch is het niet zonder meer mogelijk om als inschrijver van dit recht gebruik te maken. Zo herinnert het Hof eraan dat de inschrijver daadwerkelijk moet kunnen beschikken over de noodzakelijke middelen of bekwaamheden van de andere onderneming die nodig zijn voor de uitvoering van de opdracht.
In de casus oordeelt het Hof toe dat er zowel specifieke vaardigheden als onmiddellijke reactie nodig is voor het uitvoeren van de opdracht. Gezien PUM voornamelijk in advies en opleiding voorziet en bovendien ver gevestigd is van Warschau, acht het Hof de deelname van PUM niet toereikend om te garanderen dat de noodzakelijke bekwaamheden daadwerkelijk ter beschikking van Partner worden gesteld.
Bijkomend acht het Hof dat het voor een aanbestedende dienst is toegestaan nauwkeurige regels vast te stellen met betrekking tot het recht van een ondernemer zich te beroepen op de daadkracht van anderen. Deze regels moeten wel in verhouding staan met het voorwerp en doelstellingen van de betreffende opdracht.
Conclusie
Derhalve beslist het Hof het recht om zich te beroepen op de daadkracht van een andere onderneming kan worden beperkt in bepaalde gevallen. In het bijzonder geldt dit indien als de draagkracht van een derde niet kan worden overgedragen aan de inschrijver. In dat geval kan de inschrijver zich slechts beroepen als deze derde rechtstreeks en persoonlijk deelneemt aan de uitvoering van de opdracht.