Onze gemeente is nieuw beleid aan het ontwikkelen op het terrein van sport. Welke gevolgen heeft de rol van de Europese Commissie op het gebied van sport voor decentrale overheden? In hoeverre moeten wij hier rekening mee houden?
Versie juli 2024
Antwoord in het kort
Sport is formeel een beleidsterrein van de EU, maar behoort tot de zogenoemde ondersteunende beleidsterreinen. Dat betekent dat de Europese Commissie geen mogelijkheid heeft om bindende regelgeving op dit terrein uit te vaardigen, maar wel om bestaand nationaal sportbeleid te ondersteunen. Bijvoorbeeld door Europese subsidiemogelijkheden, onderzoek en de verspreiding van kennis, maar ook door de mogelijkheid te bieden voor de lidstaten om bij internationale sportorganisaties zoals de Europese Olympische Comités en de UEFA.
Antwoord
Op grond van het Verdrag van Lissabon heeft de EU sinds 2009 enkele ondersteunende bevoegdheden op het gebied van sport. In artikel 6, punt e) van het VwEU is bepaald dat de EU op dit gebied bevoegd is om het optreden van de lidstaten te ondersteunen of aan te vullen. In artikel 165, lid 1 VwEU wordt vervolgens meer in detail beschreven wat het Europese sportbeleid inhoudt. Daar wordt verklaard dat de Unie bijdraagt ‘tot de bevordering van de Europese inzet op sportgebied, rekening houdend met haar specifieke kenmerken, haar op vrijwilligerswerk berustende structuren en haar sociale en educatieve functie’. Artikel 165, lid 2 van het VwEU bepaalt vervolgens dat de Europese dimensie van sport dient te worden ontwikkeld door de eerlijkheid en de openheid van sportwedstrijden en de samenwerking tussen de verantwoordelijke sportorganisaties te bevorderen, en door de fysieke en morele integriteit van sportlieden, met name jonge sporters, te beschermen. Maar het Europese sportbeleid is meer: er zijn ook mogelijkheden voor de EU en de lidstaten om met één stem te spreken op internationale fora en in contacten met niet-EU-landen. Volgens artikel 165, lid 3, VWEU, bevorderen ‘de Unie en de lidstaten […] de samenwerking met derde landen en met de inzake onderwijs en sport bevoegde internationale organisaties, met name met de Raad van Europa’.
De EU beschikt daarmee over rechtsgronden om de sportsector structureel te steunen. Dat gebeurt in meerdere vormen. De meest permanente daarvan is het Erasmus+-programma, dat subsidiemogelijkheden biedt voor bepaalde activiteiten in de sportsector. Het bestaat enerzijds uit centrale acties, die worden beheerd door het Europees Uitvoerend Agentschap onderwijs en cultuur (EACEA). Anderzijds zijn er decentrale acties die door de lidstaten worden uitgevoerd. In Nederland wordt het nationale Erasmus+-programma gezamenlijk uitgevoerd door het Nuffic en het Nederlands Jeugdinstituut. Een voorbeeld daarvan zijn Mobiliteitsprojecten voor breedtesport.
De EU-ministers van sport ontmoeten elkaar eveneens tijdens de bijeenkomsten van de Raad Onderwijs, Jeugdzaken, Cultuur en Sport. Tegelijkertijd maakt de EU op gebieden die nauw met sport verbonden zijn, zoals onderwijs, gezondheid en sociale inclusie, gebruik van haar bevoegdheden op het vlak van ‘soft law’ en via diverse financieringsprogramma’s dus.
Directe invloed van andere beleidsterreinen op sport
Hoewel de Europese Unie geen rechtstreekse zeggenschap heeft op het sportbeleid, hebben een aantal van de EU-beleidsterreinen daar wel rechtstreekse invloed op. Zo zijn diverse uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie bepalend geweest voor de ontwikkeling van, met name, de professionele sport. Voor een groot deel gaan die over de vraag in hoeverre sporters gebruik moeten kunnen maken van de rechten die het vrije verkeer van werknemers hen toekent, hoeveel macht nationale en internationale sportbonden mogen uitoefenen in het licht van het mededingingsrecht en diverse vraagstukken over staatssteun. Een goed voorbeeld van een baanbrekende uitspraak op dit gebied is het Bosman-arrest. Maar er zijn meer zaken, zoals de zaken Walrave en Koch, Deliège, Meca-Medina, Generálny riaditel’ Sociálnej poist’ovne Bratislava en, meer recent, drie uitspraken over de Europese Super League, de Internationale Schaatsbond en de Royal Antwerp Football Club.
Het Europese werkplan voor sport
Het ondersteunende sportbeleid van de Europese Unie wordt sinds 2009 vastgesteld voor perioden van vier jaar en krijgt de vorm van een Werkplan van de Europese Unie voor Sport. Juridisch gezien gaat het om een ‘Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen’. Alleen al uit de titel van dat document blijkt dat sport een gedeelde bevoegdheid is tussen de lidstaten en de Europese Commissie.
In mei 2024 werd het Vijfde Europese Werkplan voor Sport vastgesteld, voor de periode 2024-2027. Daarin geeft de EU weer hoe zij haar coördinerende, ondersteunende en aanvullende bevoegdheden op het terrein van sport gaat inzetten in de betreffende periode. Voor de periode 2024-2027 zijn de pijlen van de Europese Unie gericht op de volgende drie kernonderwerpen:
- integriteit en waarden in de sport
- de sociaaleconomische en duurzame dimensies van sport
- brede maatschappelijke deelname aan sport en gezondheidsbevorderende beweging
Decentrale overheden
Voor decentrale overheden zijn er vooral kansen op het gebied van extra fondsen voor het uitwisselen van kennis en het verbreden van het sportaanbod, voor het stimuleren van sport en beweging, maar ook voor het aanleggen van sportinfrastructuur. Europese financieringsprogramma’s voor sport vinden met name plaats in het kader van Cohesiebeleid, waar sport een apart onderdeel van vormt en van het beleid op gebied van onderwijs, opleiding, jeugdzaken en sport, waar het onderwerp is ondergebracht in het Erasmus+-programma. Verder moeten decentrale overheden op diverse Europese eisen. Er mag bij het toegankelijk maken van sport niet worden gediscrimineerd tussen eigen burgers en EU-burgers, moeten zij letten op het onrechtmatig verstrekken van staatssteun.
Meer informatie:
Europese Unie, over sport
Vereniging Sport en Gemeenten (VSG)
EACEA (Europees Uitvoerend Agenschap onderwijs en cultuur)
Vijfde Europese Werkplan voor Sport
Erasmus Plus