Zaak
HVJ EU, 29 april 2010. Commissie tegen Duitsland (Ambulancediensten)
Zaak C-160/08. In deze zaak gaat het om het toepassen van het transparantiebeginsel bij de gunning van een overheidsopdracht voor ambulancediensten.
Inhoud
Niet-nakoming en inbreuk De Commissie beschuldigde Duitsland van niet-nakoming van de verplichtingen uit Richtlijnen 92/50/EEG en 2004/18/EG. Ook werd Duitsland beschuldigd van inbreuk op de in art. 43 en 49 EG-Verdrag (nu art. 49 en 56 VWEU) neergelegde beginselen van vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten.
De Commissie had verschillende klachten ontvangen, vooral van in andere lidstaten gevestigde ondernemingen. Duitsland zou opdrachten betreffende openbare ziekenvervoersdiensten niet op transparante wijze hebben geplaatst en niet openbaar hebben uitgeschreven. Bovendien zou ze geen mededeling hebben gedaan bij gegunde opdrachten.
Duitse regeling
In Duitsland behoort de organisatie van de ambulancediensten tot de bevoegdheid van de deelstaten. Zij sluiten overeenkomsten met dienstverleners voor het verrichten van openbare ambulancediensten voor de gehele bevolking binnen hun gebied. Die diensten worden of rechtstreeks door de aanbestedende dienst vergoed volgens het zogenoemde ‘Submissionsmodell’ (zoals in deze zaak), óf door de dienstverlener aan de patiënten of ziekenfondsen in rekening gebracht, volgens het zogenoemde ‘Konzessionsmodell’ (r.o. 23).
Het Submissionsmodell houdt in dat de dienstverlener aan wie de opdracht is gegund, rechtstreeks wordt betaald door de aanbestedende dienst waarmee hij de overeenkomst heeft gesloten, of door een daaraan verbonden financieringsorgaan (r.o. 88).
Ingediende klachten
De binnengekomen klachten stellen dat opdrachten voor het verlenen van openbare ziekenvervoersdiensten in Duitsland gewoonlijk niet op een Europees niveau bekend worden gemaakt. Verder is de gunning daarvan niet transparant. Sommige klagers hebben verklaard dat de gevallen die tot hun klacht hebben geleid, een algemene praktijk in die lidstaat weergeven (r.o. 24).
Hof
Het Hof geeft aan dat de Commissie niet heeft aangetoond dat bij (sommige van) de betrokken opdrachten de waarde van de vervoersdiensten (IIA) hoger is dan die van de medische diensten (IIB) (r.o. 120). Ook is niet aangetoond dat er in de zaak sprake is van overheidsopdrachten met een grensoverschrijdend belang (r.o. 123). Een rechtvaardiging op grond van art. 86 lid 2 EG (nu art. 106 lid 2 VWEU), zoals betoogd door Duitsland en Nederland, wordt ook door het Hof verworpen (r.o. 130).
Bekend maken
Het Hof stelt dat Duitsland bij het plaatsen van opdrachten voor het verlenen van openbare ziekenvervoersdiensten (volgens het Submissionsmodell) in een aantal deelstaten, de resultaten van de aanbestedingsprocedure niet heeft bekend gemaakt. Hierdoor is zij de verplichtingen niet nagekomen uit art. 10 in verband met art. 16 van Richtlijn 92/50/EEG (art. 22 in verband met art. 35 Richtlijn 2004/18/EG).