HvJ-EG, 13 september 2007. Zaak C-260/04. In deze zaak heeft het Hof bepaald dat het geheel ontbreken van een aanbesteding met het oog op de toewijzing van de concessies voor het beheer van paardenweddenschappen in strijd zijn met de verdragsbeginselen. Alhoewel lidstaten vrij zijn beleidsdoelstellingen op het gebied van kansspelen te bepalen, dienen uitzonderingen van aanbestedingen wel gerechtvaardigd te worden onder een dwingende reden van algemeen belang.
Verzoek Europese Commissie
De Europese Commissie verzocht het Hof om vast te stellen dat Italië de verplichtingen uit het EG-recht niet is nagekomen en meer bepaald het transparantiebeginsel en de verplichting tot openbaarheid heeft geschonden. Laatstgenoemde verplichtingen volgen uit de artikelen 43 en 49 EG.
Vernieuwing concessies
Italië heeft, zonder aanbestedingsprocedure, 329 concessies voor het beheer van paardenweddenschappen vernieuwd. Naar aanleiding hiervan verzocht de Commissie verzocht het Hof vast te stellen dat Italië de verplichtingen uit het EG-recht niet is nagekomen. Het ministerie besloot om van 329 naar 100 inzamelcentra voor de inzameling en aanneming van paardenweddenschappen te gaan. Voor de 671 nieuwe concessies werd een aanbesteding uitgeschreven, de 329 oude concessies werden voor 6 jaar verlengd. De oude concessies zouden opnieuw worden aanbesteed, maar bleven geldig tot hun definitieve hernieuwde toewijzing.
Hof
Het toevertrouwen van het beheer en de inzameling van paardenweddenschappen is een concessie voor openbare diensten en valt daardoor niet onder richtlijn 92/50/EEG voor de coördinatie van procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening (thans richtlijn 2004/18/EG). Nationale autoriteiten moeten echter wel de beginselen van non-discriminatie en transparantie in acht nemen. Zo kan een passende
mate van openbaarheid worden gegarandeerd en de dienstenmarkt voor mededinging worden geopend.
Volgens de Commissie heeft Italië deze beginselen niet nageleefd. Italië voldeed ook niet aan de uitzonderingen hierop (art. 45 en 46 EG). Daarnaast heeft Italië niet aangetoond dat deze uitzonderingen noodzakelijk waren voor het bereiken van de genoemde doelstellingen. Volgens Italië is de verlenging gerechtvaardigd door de noodzaak om de concessiehouders continuïteit, financiële stabiliteit en een aanvaardbaar rendement op hun investeringen te garanderen. Ook werd zo de toevlucht tot illegale activiteiten ontmoedigd. Volgens Italië waren dit dwingende redenen van algemeen belang. Volgens het Hof zijn art. 43 en 49 EG en het verbod op discriminatie op grond van nationaliteit bijzondere uitdrukkingen van het algemene beginsel van gelijke behandeling. Hierbij komt ook de transparantieverplichting kijken, elke potentiële inschrijver moet een passende mate van openbaarheid worden gegarandeerd. De hernieuwing van de 329 concessies zonder aanbesteding verhindert dit.
Ontmoediging illegale activiteiten
Italië heeft de hernieuwing gerechtvaardigd met de noodzaak illegale activiteiten te ontmoedigen. Ze heeft echter niet uitgelegd in welk opzicht het ontbreken van iedere aanbestedingsprocedure hiertoe noodzakelijk zou zijn. Italië heeft enkel het standpunt aangehaald dat haar handelswijze strookt met het EG-recht inzake concessies voor openbare diensten.
Lidstaten zijn vrij om eigen beleidsdoelstellingen op het gebied van kansspelen te bepalen en om in voorkomend geval het gewenste beschermingsniveau nauwkeurig te omlijnen. De beperkingen die zij opleggen moeten wel voldoen aan de voorwaarden die in de rechtspraak van het Hof zijn geformuleerd.
Wezenlijk belang of dwingende reden van algemeen belang
Nationale autoriteiten moeten aantonen dat hun regelgeving beantwoordt aan een wezenlijk belang of een in de rechtspraak erkende dwingende reden van algemeen belang. De hernieuwing van de oude concessies zonder aanbesteding is niet geschikt om de verwezenlijking van de Italiaanse doelstellingen te waarborgen en gaat verder dan noodzakelijk om te voorkomen dat de marktdeelnemers betrokken raken bij illegale activiteiten. De door de Italiaanse regering aangevoerde economische motieven kunnen niet worden aanvaard als dwingende reden van algemeen belang.
Advocaat Generaal
De Advocaat Generaal (AG) is het niet eens dat enkel rechtvaardigingen uit art. 45 en 46 EG, met uitsluiting van andere dwingende redenen van algemeen belang, in aanmerking komen. Het Hof heeft herhaaldelijk aanvaard dat dergelijke redenen belemmeringen van vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten kunnen rechtvaardigen. Wel heeft de Commissie terecht opgemerkt dat de maatregelen slechts gerechtvaardigd kunnen zijn als zij geschikt zijn om de nagestreefde doelen te verwezenlijken en niet verder gaan dan noodzakelijk. Overwegingen van zuiver economische of administratieve aard kunnen een belemmering van een door het verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheid niet waarborgen.
Geen van de doelstellingen die Italië naar voren brengt lijkt in de categorieën van art. 45 of 46 EG te vallen. Alleen de voorkoming van illegaal gokken kan worden gezien als een algemeen belang. Italië heeft geen argumenten naar voren gebracht die het betoog van de Commissie kunnen weerleggen.