HvJ-EU, 14 juli 2016. Gevoegde zaken C‑458/14 en C‑67/15. Deze zaken zien op concessieverleningen door Italiaanse autoriteiten voor het gebruik van openbare grond bij het Gardameer en de kust van Sardinië ten behoeve van een kiosk, kade, pier of stuk strand. Het Hof behandelt in de gevoegde zaken vragen over onder meer de afbakening van de Dienstenrichtlijn (2006/123) ten opzichte van de aanbestedingsrichtlijn inzake concessieovereenkomsten (2014/23). Het Hof overweegt dat het voor een concessieovereenkomst van belang is dat de gesloten overeenkomst over een bepaalde economische vrijheid beschikt, om te bepalen hoe hij dit recht exploiteert en parallel sterk blootstaat aan de risico’s van deze exploitatie.
Automatische verlenging concessies
In het Italiaanse scheepsrecht is een voorkeursrecht opgenomen met een mogelijkheid tot automatische verlenging van concessies met telkens zes jaar. Op 14 april 2010 heeft het consortium Promoimpresa verzocht om verlenging van de aan haar verleende concessie. Dit werd door de Italiaanse overheid geweigerd. Het consortium is hiertegen in beroep gegaan bij de Italiaanse rechter.
In de tweede zaak hadden Melis e.a. een concessie voor het beheer van toeristische en recreatieve activiteiten in de strandzone van de gemeente. In Italië is er een nationale wettelijke regeling die voorziet in een automatische verlenging. Het beheer voldoet volgens de Italiaanse rechter aan de kenmerken van een concessie, aangezien het gaat om het verrichten van een dienst en het beheersrisico door de concessiehouders wordt gedragen.
Prejudiciële vragen
De Italiaanse rechters hebben daarom de volgende prejudiciële vragen gesteld aan het Hof:
- Staan de in art. 49, 56 en 106 VWEU beginselen van vrijheid van vestiging, non-discriminatie en bescherming van de mededinging in de weg aan een nationale regeling die de termijn waarop concessies voor aan de overheid toebehorende, op of aan zee gelegen goederen van economisch belang aflopen, herhaaldelijk verlengt?
- Staat art. 12 dienstenrichtlijn in de weg aan een nationale bepaling op grond waarvan lopende concessies in aan de overheid toebehorend maritiem gebied voor het verrichten van toeristische en recreatieve activiteiten automatisch worden verlengd?
Uitspraak Hof
Het Hof merkt op dat volgens overweging 57 van de dienstenrichtlijn, de dienstenrichtlijn niet van toepassing is wanneer er sprake is van een concessie onder richtlijn 2014/23. In dat geval moeten aanbestedende diensten een aanbestedingsprocedure volgen. Vervolgens stelt het Hof dat het conform de zaak Hans & Christophorus Oymanns (C‑300/07) met name kenmerkend is voor een concessie voor diensten dat een recht om een bepaalde dienst te exploiteren door een aanbestedende dienst wordt overgedragen aan een concessiehouder. Deze concessiehouder beschikt in het kader van de gesloten overeenkomst over een bepaalde economische vrijheid om te bepalen hoe hij dit recht exploiteert en parallel sterk blootstaat aan de risico’s van deze exploitatie (r.o. 46).
Het Hof oordeelt dat de concessies in de hoofdgedingen niet onder de aanbestedingsrichtlijn vallen, omdat het gaat om een vergunning voor de uitoefening van een economische activiteit in een bepaald gebied en niet om een door een aanbestedende instantie bepaalde dienst. (r.o 41-43). In het licht hiervan dienen de concessies in het hoofdgeding beoordeeld te worden op grond van onder meer art. 12 dienstenrichtlijn.
Hoewel de verleende concessies een beperkte looptijd hebben (5 respectievelijk 6 jaar), worden de concessies na afloop van deze termijn in de praktijk automatisch verlengd. Het Hof geeft aan dat een dergelijke praktijk niet in overeenstemming is met de dienstenrichtlijn.