Rb. Den Haag 24 januari 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:316
In deze belangrijke uitspraak voor het Rijk beoordeelt de rechtbank of het inbesteden van schoonmaakwerkzaamheden binnen de eigen overheidsorganisatie bij een speciaal daarvoor opgerichte organisatie (RSO) via een inbestedingsconstructie rechtmatig is.
De rechtbank komt tot het oordeel dat alle betrokken instanties waarvoor de RSO schoonmaakwerkzaamheden zal verrichten tot dezelfde publiekrechtelijke rechtspersoon behoren als de RSO zelf. Aanbestedende diensten zijn op grond van de aanbestedingsrichtlijn niet verplicht dienstverlening die zij zelf willen organiseren uit te besteden.
De rechtbank oordeelt verder dat de RSO niet kwalificeert als een onderneming in de zin van art. 107 lid 1 VWEU en art. 102 VWEU, noch als een openbare onderneming als bedoeld in art. 106 lid 1 VWEU. De RSO verleent namelijk geen diensten aan derden en oefent zodoende geen economische activiteit uit, zodat er geen sprake is van strijdigheid met het mededingingsrecht of staatssteunrecht.
Tot slot concludeert de rechtbank dat er geen strijd is met de maatschappelijke zorgvuldigheid en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Het is voor decentrale overheden van belang om kennis te nemen van deze uitspraak omdat ook decentrale overheden regelmatig werkzaamheden (wensen te) vergeven binnen hun eigen organisatie of aan (gelieerde) publieke organisaties via de inbestedingsuitzonderingsgrond. Decentrale overheden krijgen bij de toetsing van inbestedingsconstructies met vraagstukken te maken die vergelijkbaar zijn met de rechtsvragen in deze uitspraak.