Europese rechtspraak

Publicatie: 11 augustus 2022

Door:


HvJ-EU, 5 februari 1963. Zaak 26/62: het Van Gend en Loos arrest. Met het Van Gend en Loos arrest introduceerde het Europese Hof van Justitie van de EG het beginsel van de rechtstreekse werking van het Gemeenschapsrecht in de lidstaten. In deze zaak uit 1963 stelde het Hof dat de communautaire rechtsorde een rechtstreekse bron van rechten en plichten vormt voor zowel lidstaten als burgers. De Gemeenschap, zo stelde het Hof, moet namelijk worden gezien als een nieuwe rechtsorde in het internationale recht.

Van Gend en Loos arrest

De Nederlandse onderneming Van Gend en Loos werd bij invoer van goederen vanuit Duitsland geconfronteerd met een invoerheffing. Dit was volgens Van Gend en Loos een door het EEG-Verdrag verboden verhoging van douanerechten. Het Hof kreeg hierover twee prejudiciële vragen voorgelegd. Ten eerste vroeg de nationale rechter of de verdragsbepaling waarop een beroep werd gedaan ‘interne’ werking had. Ten tweede werd gevraagd of, indien de eerste vraag bevestigend werd beantwoord, de toepassing van de bestreden invoerheffing in strijd was met het EEG-Verdrag.

Rechtstreekse werking

Het Hof bevestigde daarop dat verdragsbepalingen, voor zover deze ‘duidelijk’ en ‘onvoorwaardelijk’ zijn, inderdaad rechtstreekse of directe werking hebben. Dat wil zeggen dat burgers zonder tussenkomst van de lidstaat voor de nationale rechter een beroep kunnen doen op een dergelijke bepaling. Een groot aantal verdragsbepalingen heeft rechtstreekse werking, zoals de artikelen over het vrije verkeer, vervoer en staatssteun.