Op 23 april 2025 deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna Afdeling) drie uitspraken in zaken over de tijdelijke bescherming van een specifieke categorie ‘derdelanders’ in Nederland. Dit gaat over mensen die voor de Russische invasie tijdelijk in Oekraïne verbleven, maar geen Oekraïense nationaliteit hadden. Het oordeel heeft niet alleen juridische gevolgen voor de betrokken groepen, maar heeft ook een directe impact op hoe gemeenten omgaan met opvang, terugkeerbesluiten en de integratie van deze groep mensen. Dit artikel gaat in op de uitspraak en de gevolgen ervan voor gemeenten in Nederland.
Facultatieve versus verplichte bescherming
De tijdelijke bescherming die de Raad van de Europese Unie invoerde na de Russische inval in Oekraïne was bedoeld om snel humanitaire hulp te bieden aan vluchtelingen. De bescherming was echter niet voor alle vluchtelingen gelijk: het Uitvoeringsbesluit van de Raad maakte een onderscheid tussen mensen die recht hadden op verplichte tijdelijke bescherming en mensen die facultatief bescherming kregen. Het verschil tussen deze twee vormen van bescherming leidde tot de centrale juridische vragen in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Via de Europese Richtlijn 2001/55/EG Tijdelijke Bescherming (van ontheemden) moet een EU-lidstaat verplicht bescherming bieden aan Oekraïners, staatlozen en mensen die voor de oorlog permanent in Oekraïne verbleven. Met het Uitvoeringsbesluit 2022/382 paste de Raad artikel 5 van Richtlijn 2001/55 namelijk toe op ontheemden uit Oekraïne. Voor de groep derdelanders die tijdelijk verblijf hadden in Oekraïne, gold een facultatieve bescherming. Dit betekent dat lidstaten niet verplicht waren deze groep bescherming te bieden, maar dit wel konden doen. Dit had grote gevolgen voor de duur van de bescherming die deze mensen kregen.
Eerder beëindigen van bescherming
In december 2024 kwam het Hof van Justitie van de EU tot de conclusie dat een EU-lidstaat de tijdelijke bescherming voor derdelanders die tijdelijk verblijf hadden in Oekraïne eerder kan beëindigen dan voor andere beschermde groepen zoals Oekraïners en staatlozen. Dit oordeel was gebaseerd op het onderscheid tussen facultatieve en verplichte bescherming. In dit geval betekende het arrest dat de tijdelijke bescherming voor de groep derdelanders inderdaad al op 4 maart 2024 beëindigd mocht worden, terwijl de bescherming voor andere groepen verlengd werd tot maart 2025.
De Afdeling volgt nu de lijn van het Europese Hof. Dit betekent dat de tijdelijke bescherming voor derdelanders op 4 maart 2024 eindigde, ook als dit voor hen een kortere beschermingstermijn betekende dan voor andere groepen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had echter te vroeg terugkeerbesluiten genomen voor deze groep mensen, die op dat moment nog onder bescherming vielen. De Raad van State heeft deze besluiten daarom vernietigd. Daarbij benadrukt de Afdeling dat lidstaten beoordelingsruimte hebben bij de toepassing van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, zolang dit geen afbreuk doet aan de doelstellingen en het nuttig effect van de richtlijn, en zij de algemene beginselen van het Unierecht in acht nemen.
Humanitaire hulp kan niet langer onder het Tijdelijke Besluit worden verstrekt.
Wat betekent dit voor gemeenten?
In essentie gaat het hier om de rechtsgrondslag voor het verstrekken van humanitaire hulp. Dit kan eenvoudigweg niet langer onder dit Tijdelijke Besluit, als de Staatssecretaris rechtmatig tot beëindiging besluit. Het kan voor gemeenten belangrijke gevolgen hebben, vooral op het gebied van opvang en terugkeerbeleid.
- Verblijfsstatus en terugkeer
Gemeenten zijn vaak de eerste instantie waar mensen in tijdelijke bescherming zich melden. In de periode waarin de bescherming voor derdelanders eindigde, moesten gemeenten ervoor zorgen dat deze mensen tijdig geïnformeerd werden over hun verblijfsstatus en mogelijke terugkeer naar hun land van herkomst. - Ondersteuning bij terugkeer
De uitspraak heeft ook implicaties voor de wijze waarop gemeenten mensen die hun tijdelijke bescherming verliezen kunnen ondersteunen bij een vrijwillige terugkeer. Gemeenten zijn verplicht om in samenwerking met het Rijk en de Vreemdelingendienst te zorgen voor adequate terugkeerondersteuning, met respect voor de rechten van de betrokkenen. De beëindiging van de bescherming voor derdelanders kan een grotere druk leggen op gemeentelijke middelen en een intensievere afstemming vereisen tussen verschillende overheidslagen. - Decentrale relevantie
Gemeenten hebben vaak de verantwoordelijkheid om nationale en Europese richtlijnen om te zetten naar lokaal beleid en uitvoering. Dit betekent dat, hoewel de juridische kaders door de overheid worden bepaald, gemeenten de flexibiliteit moeten hebben om lokaal beleid aan te passen aan de specifieke situatie van hun regio. In dit geval kunnen de demografische samenstelling, de capaciteit van de gemeentelijke opvang en de lokale sociaaleconomische situatie invloed hebben op hoe gemeenten omgaan met de beëindiging van tijdelijke bescherming. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld besluiten om speciale terugkeerprogramma’s te ontwikkelen die beter aansluiten op de lokale behoeften, of ze kunnen samenwerkingsverbanden aangaan met lokale ngo’s om te zorgen voor een zachte landing voor de betrokkenen.
Conclusie
De uitspraak van de Raad van State over de tijdelijke bescherming van derdelanders benadrukt de noodzaak voor gemeenten om juridische veranderingen zorgvuldig te interpreteren en te vertalen naar lokaal beleid. Decentrale relevantie komt hierbij sterk naar voren: gemeenten moeten de ruimte hebben om lokaal beleid flexibel af te stemmen op de veranderende omstandigheden, zodat de bescherming en terugkeer van derdelanders op een humane en efficiënte manier wordt geregeld. Gemeenten moeten proactief blijven en bereid zijn om hun rol als uitvoerder van nationaal en Europees beleid te versterken, met oog voor de specifieke behoeften van hun inwoners.
Bronnen
Raad van State Nieuws
Uitspraak 202401901/2/V3
Uitspraak 202402020/3/V3
Uitspraak 202402066/2/V3
Uitspraak 2024