Europese rechtspraak

Publicatie: 23 januari 2013

Door:


Milieu-inspectie zeehavens als NEDAB

HvJ EU,18 maart 1997. (Diego Cali)

Zaak C-343/95. In dit arrest oordeelde het Hof van Justitie dat het verrichten van milieu-inspectietaken in een zeehaven een overheidsprerogatief is. De overheid had dit prerogatief aan SEPG opgedragen. Dit kon volgens het Hof als een Niet Economische DAB (NEDAB) worden gezien, omdat milieu-inspectie in havens “een taak van algemeen belang is die behoort tot de kerntaken van de staat op het gebied van de bescherming van het mariene milieu”.

Veiligheidstaken (lucht)havens als NEDAB

HvJ EU, 19 januari 1994. (Eurocontrol)

Zaak C-364/92. In dit arrest oordeelt het Hof dat veiligheidstaken op het gebied van controle en toezicht op de havens en de scheepvaart als overheidsprerogatief kunnen worden beschouwd, waardoor het als NEDAB kan worden gekwalificeerd.

HvJ EU, 18 juni 1998. (Corsica Ferries)

Zaak C-266/96. Deze zaak speelde tussen het bedrijf Corsica Ferries en de Italiaanse minister van transport. Het Hof van Justitie stelt in dit arrest dat bepaalde door de overheid gefinancierde activiteiten in een haven omwille van de veiligheid een universele dienst kunnen zijn die een concurrentiebelemmering kunnen rechtvaardigen. Hieruit wordt afgeleid dat veiligheidstaken in havens een overheidsprerogatief zijn en als NEDAB kunnen worden gekwalificeerd.

Financiering openbaredienstverplichtingen

HvJ EU, 24 juli 2003. (Altmark)

Zaak C-280/00. Uit de uitspraak van het Hof van Justitie in het Altmark-arrest blijkt dat een overheidssubsidie die verleend wordt aan een onderneming die alleen plaatselijke of regionale vervoersdiensten verricht en geen diensten levert buiten de staat van vestiging, toch gevolgen kan hebben voor het handelsverkeer tussen lidstaten. Het Hof geeft aan hoe staatssteun in dergelijke gevallen kan worden voorkomen. Financiering ter compensatie van openbare dienstverplichtingen is géén staatssteun en hoeft niet te worden aangemeld bij de Commissie mits er aan een aantal voorwaarden wordt voldaan:

– Een duidelijke omschrijving van de verplichtingen en een duidelijke belasting van een onderneming met deze verplichtingen.

– De compensatie moet gebaseerd zijn op objectief en doorzichtig vastgestelde parameters die van tevoren bekend zijn.

– Er mag geen sprake zijn van overcompensatie. Een redelijke winst is wel geoorloofd.

– Om tot een keuze van de uitvoerende onderneming te komen, wijst het Hof op de noodzaak van een aanbesteding of een vergelijking met de kosten die een gemiddelde, goed beheerde onderneming in de betrokken sector zou hebben gemaakt (benchmarking). In de praktijk blijkt het zeer lastig om een dergelijke vergelijking te maken.

Gerecht, 16 maart 2004. (Combus/Deense bussen)

Zaak T-157/01. In het Combus-arrest deed het Gerecht van Eerste Aanleg uitspraak in een zaak die ging over openbaredienstverplichtingen in het openbaar vervoer in Denemarken. Hierbij werd een onderscheid gemaakt tussen openbaredienstverplichtingen in de zin van Verordening 1191/69 en een openbaar dienstcontract. Het arrest Altmark viel in de eerste categorie; de in dit arrest betrokken busvervoerder Combus werd hiervan onderscheiden.

De aan Combus verleende compensatie kon niet gezien worden als een ‘compensatie voor openbaredienstverplichtingen’. De reden hiervoor was dat de vervoersonderneming een financiële vergoeding kreeg die zij zelf had voorgesteld en die was overgenomen in een vervoersovereenkomst die de onderneming uit vrije wil met een overheidsinstantie na een aanbestedingsprocedure had gesloten. Dat het hier niet ging om een compensatie voor openbaredienstverplichtingen volgde bovendien uit het feit dat de vervoerder geen enkel tariefrisico liep doordat de contractuele prijs niet werd beïnvloed door het aantal passagiers of de opbrengst uit de verkoop van vervoersbewijzen. De steun aan Combus had dus moeten worden aangemeld en getoetst.

Definitie sector vervoer

HvJ EU, 26 september 2002. Zaak C-351/98 en HvJ EU, 13 februari 2003. Zaak C-409/00 (Renove-arresten)

In deze twee arresten heeft het Hof duidelijk gemaakt dat er een verschil bestaat in behandeling tussen twee categorieën ondernemingen. Ondernemingen die als hoofdactiviteit vervoer hebben kunnen slechts profiteren van steunregelingen met welbepaalde doelstellingen (regionale, op het gebied van milieu, MKB’s enz.). Deze moeten door de Commissie worden goedgekeurd, zelfs voor bedragen onder het plafond. Andere ondernemingen die niet tot deze sector behoren maar niettemin vervoersactiviteiten voor eigen rekening uitvoeren, profiteren zonder beperkingen en zonder voorafgaande goedkeuring van de Commissie van de de-minimisverordening.

Let wel: deze uitspraken zijn gedaan voor de inwerkingtreding van de gewijzigde de-minimisverordening op 1 januari 2007. Deze is voortaan ook van toepassing op de sector vervoer, met als enige uitzondering ‘steun ten behoeve van de aanschaf van wegvervoermiddelen voor vracht door ondernemingen die vrachtvervoer voor rekening van derden uitvoeren’. Voor de ondernemingen die actief zijn in de sector wegvervoer is het steunplafond niet EUR 200.000,- maar EUR 100.000,- over een periode van drie belastingjaren. De Renove-arresten zijn echter nog steeds van belang voor de afbakening van de sector vervoer. Een onderneming valt alleen onder de sector vervoer wanneer het verrichten van vervoer haar hoofdactiviteit is. Vervoer dat voor eigen rekening wordt verricht en niet voor derden, valt daarom niet onder de vervoerssector.

Toepassing PSO-verordening

Europese Commissie, 24 februari 2010. Zaak C 41/08 (Danske Statsbaner)

Tussen 2000 en 2014 hebben het openbaarvervoerbedrijf Danske Statsbaner(DSB) en het Deense ministerie van vervoer verschillende contracten afgesloten om het openbaar vervoer in Denemarken te regelen. De Commissie is aan de hand van deze contracten een onderzoek begonnen omdat het twijfels had over de verenigbaarheid van de compensaties die DSB kreeg met de staatssteunbeginselen. In deze zaak werd de PSO-verordening voor het eerst toegepast. De Commissie komt tot het oordeel dat de compensatie voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in artikel 4 lid 1 van de PSO-verordening.

Vervoersinfrastructuur

Europese Commissie, 12 april 2000. Besluit N464/99 (Pilot Transferium Sittard)

De Commissie oordeelde dat staatsteun voor vervoersinfrastructuur is toegestaan, als de infrastructuur op niet-discriminerende basis toegankelijk is voor iedereen. Aanbesteding is hierbij een voorwaarde, op enkele zeer uitzonderlijke gevallen na, bijvoorbeeld als een concessie wordt verleend.

Art. 93 VWEU is van toepassing, als voldaan wordt aan de volgende twee voorwaarden:

– De overheidsbijdrage moet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het project.

– De steun mag niet leiden tot een zodanige concurrentiestrijd, dat het gemeenschappelijke belang wordt geschaad.

In het geval van Transferium Sittard werd er voldaan aan de bovenstaande voorwaarden. Er bleef een substantieel exploitatierisico bestaan en de subsidie leidde niet tot te hoge rendementsverwachtingen. Ook was er geen concurrentie in de regio Zuid-Limburg in de P+R sector.

Bij steun voor parkeervoorzieningen moet volgens het besluit een vorm van onrendabele exploitatie van deze voorzieningen worden aangetoond. De Commissie heeft aangegeven dat de noodzakelijkheid van de investering goed moet worden onderbouwd.

Europese Commissie,14 oktober 2009. (Mill en St. Hubert)

Besluit N555/2008 In deze zaak ging de Commissie verder in op het selectieve voordeel voor een onderneming. De Commissie herhaalt daarbij dat het zorgen voor een ‘voor iedereen op gelijke voorwaarden toegankelijke algemene openbare infrastructuur’ een typische taak is van de overheid. Dit levert de onderneming bovendien geen specifiek voordeel op zodat er geen sprake is van staatssteun in de zin van art. 107 VWEU.

Gerecht, 24 maart 2011. (Leipzig-Halle)

Gevoegde zaken T-443/08 en 455/08. In dit arrest bevestigt het Gerecht dat steun aan luchthavenondernemingen kan leiden tot verstoring van de interne markt. Luchthavens streven steeds meer commerciële doelen na waardoor de exploitatie van luchthavens niet langer onder de overheidsprerogatieven valt en aan de staatssteunregels onderhevig is. Staatssteun in de zin van artikel 107 VWEU aan luchthavens kan de markt verstoren en de intracommunautaire handel beïnvloeden. Het aanleggen van luchthaveninfrastructuur wordt door de Commissie gezien als een economische activiteit. Op basis van deze zaak worden de huidige richtsnoeren voor steun aan luchthavens herzien.