Ingeborg ter Laak was wethouder in Zoetermeer en is nu Europarlementariër voor het CDA. Op haar werkkamer, in het Europees Parlement in Brussel, spraken we over haar eerste indrukken en ervaringen. Ook gingen we in op hoe de overgang van het lokale bestuur naar de internationale politiek verloopt en hoe haar achtergrond als wethouder haar kijk op ‘het Europese’ beïnvloedt.
Je was wethouder in Zoetermeer en nu Europarlementariër. Dat lijkt ons een enorme cultuuromslag. Hoe heb je die overgang ervaren?
“Ja, die overgang is gigantisch. Niet alleen omdat de schaal zoveel groter is, maar ook omdat mijn rol veranderd is. Als wethouder was ik bestuurder, nu ben ik weer volksvertegenwoordiger. Dat is al een groot verschil op zich. In Zoetermeer kon ik heel concreet dingen aanpakken. Als er bijvoorbeeld iets moest gebeuren aan eenzaamheid, stelde ik een programma op en werkte samen met lokale organisaties. Als wethouder Verkeer kon ik ingrijpen als een straat gevaarlijk was, bijvoorbeeld door drempels aan te leggen. Heel tastbaar allemaal. Hier in Brussel is dat anders. Hier gaat het over grote thema’s als klimaatverandering en ontbossing. Dan kun je niet zomaar bij een boer in Afrika langsgaan om te zien wat een nieuwe wet betekent voor zijn koffieproductie. Het niveau is abstracter en de schaal enorm. Maar juist dat contrast maakt het werk hier zo interessant. Ik moet veel vaker checken of ik de achtergrond van een kwestie goed begrijp, want de verschillen tussen landen zijn groot.”
“En ook de aantallen zijn indrukwekkend”, vervolgt ze. “In Zoetermeer sprak ik voor een gemeenteraad van 39 leden. Hier zit ik in een parlement met 720 leden! Zelfs binnen mijn eigen EVP-fractie heb ik te maken met 187 collega’s. Dat is meer dan de hele Tweede Kamer. Het is een flinke uitdaging om binnen die fractie een lijn te vinden en daarna nog met het hele parlement tot overeenstemming te komen.” Het komt langzaam op gang na de verkiezingen, merkt Ter Laak. “Maar ik voel enorme onrust door de verkiezingen in de VS, de oorlog in Oekraïne, de situatie in het Midden-Oosten. We kunnen als Europa niet afwachten.”
In Zoetermeer sprak ik voor een gemeenteraad van 39 leden. Hier zit ik in een parlement met 720 leden en een fractie die groter is dan de hele Tweede Kamer.
Denk je dat jouw ervaring als wethouder je een voordeel geeft in het Europees Parlement?
“Dat helpt enorm, want ik weet hoe Europese wetgeving uiteindelijk uitpakt op lokaal niveau. Omdat ik bestuurder was, weet ik ook heel goed: als ik dit moet uitvoeren, wie krijg ik dan allemaal tegenover me? Wat moet een bestuurder aan draagvlak creëren om dit voor elkaar te krijgen? Los van dat het een goed idee is, want vaak ben ik het eens met de doelstellingen. Het blijft voor lokale bestuurders vaak een enorme uitdaging om Europese wetgeving in de praktijk te brengen, ondanks dat er een zorgvuldig proces aan voorafgaat voordat beslissingen in Europa worden genomen. Wat kan je doen om overheden daarbij te helpen?”
Ter Laak ziet ook kans om via samenwerking gemeenschappelijke doelen te bereiken. Bijvoorbeeld bij migratie. “Als wethouder kon ik in mijn gemeente de migratiestroom niet ombuigen, maar in Europa kunnen we daar beleid voor maken. Dat geldt ook voor milieu en schoon drinkwater: als hogerop in het stroomgebied de rivieren vervuild worden, dan kan Nederland dat niet alleen oplossen. Daar heb je Europa voor nodig.”
Je bent nu actief op milieu en volksgezondheid. Hoe zie jij de rol van decentrale overheden hierin?
“Heel belangrijk, want zij moeten het uitvoeren. Bijvoorbeeld bij microplastics: wij kunnen zeggen dat ze uit het water moeten, maar hoe dan? Mascara, nagellak, lippenstift: het zit allemaal vol met microplastics. Je wast het af en het komt in het grondwater. Als we dit willen aanpakken, moeten we ook nadenken over de gevolgen voor bijvoorbeeld de werkgelegenheid en de handhaafbaarheid voor het lokale bestuur.”
Er stond laatst een artikel in het Financieel Dagblad dat overheden veel geld kwijt zijn om PFAS uit het water te krijgen.
“Ja, en dan is de vraag: moet de overheid dat betalen of moet de producent verantwoordelijk worden gehouden? Bijvoorbeeld bij medicijnresten in het water. Wie moet daar iets aan doen? De arts die het medicijn voorschrijft? De producent? Dat zijn grote vraagstukken waar we nu over nadenken.”
Ik voel enorme onrust door de verkiezingen in de VS, de oorlog in Oekraïne, de situatie in het Midden-Oosten.
De rapporten van Draghi en Letta hebben het gebrek aan concurrentievermogen hoog op de agenda gezet. Hoe zorgen we ervoor dat Europa strategisch zelfstandig kan opereren en niet afhankelijk is van andere landen voor grondstoffen en energie?
“We willen onze milieudoelen behalen, maar tegelijkertijd onze industrie in Europa behouden. Commissaris Hoekstra werkt hier samen met collega’s hard aan. Over het algemeen zijn mensen blij met de rapporten Draghi en Letta. Ze bevestigen wat we al vermoedden: er moet iets gebeuren. De uitdaging is nu dat lidstaten verschillende opvattingen hebben over de investeringen die nodig zijn om Europa concurrerend te houden. Bijna iedereen is het erover eens dat er een forse investering nodig is, een soort modern Marshallplan. Europa moet strategische keuzes maken: hoe houden we het milieu in stand en zorgen we tegelijk dat we industrie in Europa kunnen behouden? Dat geldt niet alleen voor de staal- en auto-industrie, maar bijvoorbeeld ook voor de farmaceutische sector, waar we nu enorm afhankelijk zijn van India en China.”
Waar moeten decentrale overheden scherp op zijn?
Zonder aarzeling: “Water! In Nederland hebben we het nu over stikstof, maar water gaat een nog grotere uitdaging worden. We hebben schoon oppervlaktewater nodig, anders kunnen onze boeren over 10 tot 20 jaar niet meer boeren. Dit moeten we samen oplossen. Het Europees Parlement komt eind februari met een eerste initiatiefvoorstel over waterkwaliteit en waterkwantiteit. Nederland moet nu echt tempo maken met stikstof, want er komen nog grotere besluiten aan.”
Hoe kan de communicatie tussen regio’s en Brussel verbeterd worden?
“Mijn oproep is: Europa, dat zijn wij allemaal. Besluiten worden niet alleen hier genomen, maar beginnen in nationale parlementen. Als je kritiek hebt op Europa, zorg dan dat wij het hier in Brussel weten, zodat we daadwerkelijk iets kunnen veranderen. Mopperen achter de krant helpt niet; laat je stem horen. Al vind ik ook dat regio’s beter betrokken kunnen worden. Ik zie dat veel delegaties alleen komen tijdens weken waarin het Europees Parlement in Straatsburg zit? Dat is zonde. Wat we echt nodig hebben, is een gestructureerde dialoog waarin regio’s ons concrete feedback geven over hoe wetgeving in de praktijk uitpakt. Niet alleen over subsidies, maar ook over regelgeving en praktische aanpassingen. Dit moet niet gaan over het verdelen van geld, maar over hoe Europese regels uitpakken in de praktijk. Alleen zo kunnen we beleid maken dat daadwerkelijk werkt voor bedrijven en burgers in heel Europa.”
Je noemde subsidies. Heb je nog tips voor decentrale overheden?
“Mijn belangrijkste tip is: draai het perspectief om. Als je subsidie aanvraagt voor bijvoorbeeld Katwijk, denk dan niet alleen aan het lokale belang, maar kijk naar het grotere geheel. Waarom is dit project ook relevant voor de rest van Europa? Zoek samenwerking met Spaanse of Italiaanse collega’s. Het Bio Science Park (tussen Leiden en Katwijk, Red.) krijgt bijvoorbeeld subsidie omdat het deel uitmaakt van een breder Europees samenwerkingsverband op het gebied van biotechnologie.”
Water wordt een nog grotere uitdaging dan stikstof. Zonder schoon oppervlaktewater kunnen boeren over 10 tot 20 jaar niet meer boeren.
Dus het is belangrijk om niet alleen lokaal te denken?
“Precies! Kijk naar vergelijkbare initiatieven in Europa en bouw samen een sterker dossier. Neem als voorbeeld de ruimtevaartsector: Noordwijk (Space Expo, Red.) ontvangt subsidie voor ruimtevaarttechnologie, niet omdat het in Nederland ligt, maar omdat het een strategische plek in een Europees netwerk inneemt. Hetzelfde geldt voor de agrarische sector in het Westland. Hun kennis over efficiënt watergebruik en zaadveredeling is cruciaal voor de hele EU. Dat moet je als gemeente kunnen uitleggen, en je moet goed samenwerken met partners in andere Europese steden en regio’s.”
“Het begint met tijdig betrokken zijn. Europa is geen ‘ver-van-mijn-bed-show’”, vervolgt ze. “De regelgeving die in Brussel wordt gemaakt, heeft invloed op lokale gemeenten. Daarom is het essentieel om vroeg in het proces mee te denken. Gemeenten hebben daar vaak geen tijd voor, maar het helpt als je vaste aanspreekpunten hebt binnen netwerken zoals het Comité van de Regio’s. Zij kunnen je informeren over toekomstige wetgeving en subsidies.”
Dat klinkt logisch, maar veel overheden hebben beperkte capaciteit voor Europa-activiteiten.
“Dat klopt. Maar kijk naar hoe Frankrijk het doet: Franse overheden zijn veel actiever in Brussel. Ze hebben daar structurele aanwezigheid en weten daardoor beter wat er speelt. Ze kunnen aan het begin van het proces al invloed uitoefenen, waardoor ze later minder problemen hebben met de implementatie van EU-wetgeving. Nederlandse overheden zouden daarvan kunnen leren. Het is belangrijk om structureel aanwezig te zijn, samen te werken en vooruit te kijken. Uiteindelijk bespaart dat tijd en geld en levert het gemeenten veel meer op.”