Richtlijn gehandicapten(parkeer)kaart
De Richtlijn tot invoering van de Europese gehandicaptenkaart en de Europese parkeerkaart voor personen met een handicap stelt regels voor de wederzijdse erkenning door lidstaten van gehandicaptenkaarten en gehandicaptenparkeerkaarten. Deze Richtlijn volgt Aanbeveling 98/376/EG van de Raad inzake een parkeerkaart voor mensen met een handicap op. Dit was een niet-bindend beleidsinstrument dat een model opstelt voor een parkeerkaart voor mensen wiens handicap tot een beperkte mobiliteit leidt. De Richtlijn daarentegen bindt de lidstaten en vereist erkenning van gehandicapten(parkeer)kaarten die door andere lidstaten zijn verstrekt en eist dat zij gehandicapten dezelfde rechten verstrekken wat betreft bijzondere voorwaarden, voorkeursbehandelingen en parkeervoorwaarden als gehandicapten die in die lidstaat verblijven. Op grond van de Richtlijn mogen gemeenten slechts gehandicaptenparkeerkaarten volgens het sjabloon van bijlage II van de Richtlijn verstrekken. Het model stelt enkele eisen aan de kaart, zoals:
- een omvang van 106 bij 148 millimeter;
- een blauw-gele kleur (respectievelijk RGB 0,68,148 en 255,237,0);
- het rolstoelsymbool op de linkerkant;
- de vervaldatum;
- het serienummer;
- de naam en stempel van de verlenende instantie;
- de kentekenplaat, als de kaart aan een voertuig is gekoppeld;
- de woorden “Europese parkeerkaart voor personen met een handicap” op de rechterhelft in hoofdletters;
- de code van de lidstaat die de kaart afgeeft;
- de naam van de kaarthouder op de linkerhelft;
- de geboortedatum van de kaarthouder op de linkerhelft;
- een foto van de kaarthouder op de linkerhelft;
- de handtekening van de kaarthouder op de linkerhelft;
- de vermeldingen: “Deze kaart geeft de houder recht op de plaatselijke parkeervoorwaarden en -faciliteiten voor personen met een handicap in de betrokken lidstaat” en “Bij gebruik moet de kaart aan de voorkant van het voertuig zo worden aangebracht dat de voorkant van de kaart duidelijk zichtbaar is voor controle” op de rechterhelft.
Voorbeeld
Richtlijn rijbewijzen
Richtlijn 2006/126/EG stelt regels voor het nationale rijbewijs. Het moet volgens een in de richtlijn vastgelegd model ontworpen zijn en lidstaten moeten elkaars rijbewijzen erkennen. De richtlijn legt verder een categorie-indeling vast, van categorie A tot en met DE, en bepaalt hoe deze zich onderling tot elkaar verhouden. Zo eist de richtlijn dat een burger al een B-rijbewijs, voor personenauto’s, bezit voordat dezer een D-rijbewijs, voor autobussen, mag behalen. Uiterlijk 19 januari 2033 moeten alle rijbewijzen in alle lidstaten aan alle vereisten in de richtlijn voldoen. De richtlijn is van beperkte relevantie voor gemeenten, die een taak hebben in de afgifte van rijbewijzen. De richtlijn stelt eisen aan de afgifte, waaronder het voltooien van een theoretisch en/of praktijkexamen, een maximum van één rijbewijs per persoon, een beperkte administratieve geldigheidsduur van tien of vijftien jaar voor A tot en met BE en vijf jaar voor C tot en met D1E en het feit dat de aanvrager zijn gewoonlijke verblijfsplaats heeft op het grondgebied van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft. Verder regelt de richtlijn dat men bij verhuizing naar een andere lidstaat om inwisseling van het rijbewijs mag vragen en dat men geen rijbewijs mag afgeven aan iemand wiens rijbewijs in een andere lidstaat is ingetrokken. Op grond van artikel 11 van de richtlijn kan de lidstaat van gewone verblijfplaats op de houder van een rijbewijs van een andere lidstaat de nationale bepalingen toepassen wat betreft schorsing, intrekking, beperking of nietigverklaring van diens rijbevoegdheid. Ook mag de lidstaat niet de geldigheid erkennen van een rijbewijs van een andere lidstaat als in het grondgebied van die lidstaat dat rijbewijs is geschorst, beperkt of ingetrokken.
In arrest C-266/21 van het Hof van Justitie bepaalde het Hof dat een lidstaat waar een rijbewijshouder diens gewone verblijfplaats heeft mag weigeren om een bevel tot schorsing van de rijbevoegdheid uit te voeren van een andere lidstaat waar de rijbewijshouder een verkeersovertreding heeft begaan. Dit geldt ook wanneer die andere lidstaat het rijbewijs heeft afgegeven in ruil waarvoor de houder het rijbewijs van de lidstaat van gewone verblijfplaats heeft ontvangen.
Verordening tachografen
Verordening 165/2014 betreffende tachografen in het wegvervoer bepaalt de regels die van toepassing zijn op tachografen in de EU en is relevant voor decentrale overheden in samenhang met Verordening 561/2006 (zoals in 2020 gewijzigd door Verordening 2020/1054). Zie voor informatie hierover de praktijkvragen ‘Is een tachograaf verplicht in overheidsvoertuigen‘ en ‘Moet er in voertuigen van de gemeente die afval ophalen een tachograaf aanwezig zijn‘.