Het vrije verkeer van goederen en personen in Europa leidt tot veel transportbewegingen over de gehele Unie. Om dit grensoverschrijdende verkeer mogelijk te maken, is het nodig dat transportverbindingen in Europa aan bepaalde eisen voldoen en geharmoniseerd zijn. Dit wordt nagestreefd door de Trans-Europese Transportnetwerken, oftewel TEN-T. De grondslag hiervoor is vastgelegd in artikel 170-172 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en is uitgewerkt in Verordening 2024/1679, die de oude Verordening 1315/2013 heeft opgevolgd. Trans-Europese Netwerken (TEN) zijn op elkaar aangesloten en met elkaar verbonden nationale netwerken, bijvoorbeeld snelwegen, spoorlijnen of energienetten. Decentrale overheden krijgen met TEN-T te maken wanneer deze zich bezighouden met infrastructurele projecten die door TEN-T gedekt worden, zoals spoorvervoer.
De drie niveau’s
Het netwerk bestaat uit drie niveaus en wordt hoofdzakelijk gefinancierd vanuit Connecting Europe Facility (CEF).
Het Uitgebreide netwerk
Het uitgebreide netwerk omvat alle bestaande en geplande vervoersinfrastructuur van het trans-Europese vervoersnetwerk. Dit netwerk moet in 2050 voltooid zijn en aan alle gestelde vereisten voldoen. Verordening 2024/1679 legt objectieve criteria vast aan de hand waarvan een lucht-, zee- of binnenhaven onderdeel van dit netwerk wordt. Voor een binnenhaven is de eis dat deze jaarlijks minstens 500.000 ton aan goederen overslaat (artikel 21 lid 3). Voor een zeehaven is de eis (voor zover op Nederland van toepassing) dat deze jaarlijks 0,1% vertegenwoordigt van het totale jaarlijkse verkeer van alle zeehavens in de unie wat betreft passagiers of goederen (artikel 25 lid 4 a en b). Voor luchthavens geldt dat deze jaarlijks ofwel 0,1% van het totale aantal passagiers van alle luchthavens in de Unie ofwel 0,2% van het totale jaarlijkse goederenvolume van alle luchthavens in de Unie vertegenwoordigt (artikel 33 lid 2 a en b). Verder kunnen zee- en luchthavens weer uitgesloten worden van het uitgebreide netwerk door de Europese Commissie als hun gemiddelde verkeersvolume voor de laatste zes jaar gemiddeld minstens 85% onder de betreffende maatstaf ligt (artikel 58 lid 1).
Het Extended Core netwerk
Het Extended Core netwerk is een tussenvorm die geïntroduceerd is door Verordening 2024/1679. Dit niveau moet in 2040 afgerond worden.
Het kernnetwerk
Het kernnetwerk is een onderdeel van het overkoepelende uitgebreide netwerk dat de strategisch belangrijkste knooppunten en verbindingen van het TEN-T omvat wat vervoersbehoeften betreft. Dit netwerk moet in 2030 afgerond zijn. Voor de infrastructuur die deel uitmaakt van het kernnetwerk gelden strengere eisen dan voor de andere netwerken. Zo moet al het spoor dat hieronder valt geëlektrificeerd worden en voor andere vervoersmiddelen alternatieve schone brandstoffen ter beschikking gesteld worden.
Het kernnetwerk is ingedeeld in negen kernnetwerkcorridors over de hele EU, die de belangrijkste transportroutes vormen. Drie van deze corridors lopen door Nederland: de Rijn-Alpencorridor, de Noordzee-Baltische corridor en de Noordzee-Middellandse zee corridor. Voor een decentrale overheid is de corridor waaronder een specifiek project valt niet van belang, maar een project dat aantoonbaar meerdere corridors versterkt kan een verhoogde kans op subsidie hebben.
Financiering door de Connecting Europe Facility
Subsidies voor werkzaamheden in het kader van TEN-T worden hoofdzakelijk uitgekeerd in het kader van de Connecting Europe Facility (CEF). Dit mechanisme is vastgelegd in Verordening 2021/1153. Uitkeringen in het kader van CEF, die open staan voor (decentrale) overheden, worden op projectbasis uitgekeerd met jaarlijkse calls. Voor de periode tussen 2021 en 2027 is het budget voor dit fonds 33,71 miljard euro, waarvan 25,81 miljard euro voor CEF-T (CEF transport). Van dit laatste bedrag is 11,29 miljard bedoeld voor cohesielanden en 1,69 miljard voor militaire mobiliteit.
Subsidie wordt toegekend aan projecten die het uitgebreide netwerk of het kernnetwerk uitvoeren, met name aan projecten die daarbij ontbrekende schakels of knelpunten in het netwerk aanpakken, de (grensoverschrijdende) aansluiting verbeteren, de efficiëntie verhogen of transport verduurzamen. Vaak zullen werkzaamheden aan het kernnetwerk voorrang krijgen bij het verdelen van CEF-subsidie. Het besluit tot toewijzing van financiering vanuit CEF ligt bij de Commissie. In principe wordt geen subsidie verleend voor de exploitatie of instandhouding van een vervoersverbinding, bijvoorbeeld een treinlijn, nadat de infrastructuur opgezet is.
Zie voor meer algemene informatie over Europese subsidies onze fondsenwijzer.
Stedelijke knooppunten
Het TEN-T richt zich op de verbinding van stedelijke knooppunten. De huidige stedelijke knooppunten zijn vastgelegd in bijlage II van Verordening 2024/1679 en zijn de belangrijkste vertrekpunten en bestemmingen van goederen en passagiers op het TEN-T. Om een stedelijk knooppunt te worden moet een stad mintsens 100,000 inwoners zijn of het belangrijkste knooppunt zijn van een NUTS-2 regio waar zich geen ander stedelijk knooppunt in bevindt. Lucht-, zee- of binnenhavens in andere steden kunnen echter evengoed onder het TEN-T vallen. De inwonersaantallen worden vooralsnog op basis van gemeentegrenzen via gegevens van Eurostat bepaald. Op basis hiervan bevinden zich momenteel 26 stedelijke knooppunten in Nederland. Stedelijke knooppunten moeten op grond van de Verordening ook een duurzaam stedelijk mobiliteitsplan (SUMP) opstellen en jaarlijks data over stedelijke mobiliteit aan de Commissie overhandigen. Als meerdere stedelijke knooppunten sterk samenhangen, is het ook mogelijk om voor deze knooppunten één stedelijk mobiliteitsplan op te stellen. Op basis van de Verordening betreffende infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (AFIR) moet elk stedelijk knooppunt vóór 2026 laadmogelijkheden hebben voor zware elektrische voertuigen en waterstofvoertuigen.
Wat financiering voor stedelijke knooppunten binnen CEF-T is er subsidie gericht op alternatieve brandstoffen en subsidie voor de reguliere transportinfrastructuur. De subsidie voor alternatieve brandstoffen hangt samen met AFIR en is gericht op elektrische laadpunten voor voertuigen, netverbindingen voor zware voertuigen en waterstoftankstations. Binnen de reguliere transportfaciliteit is subsidie beschikbaar voor multimodale passagiersknooppunten. Deze knooppunten zijn voor stedelijke knooppunten verplicht onder de nieuwe regulering. Voor deze subsidie gelden enkele criteria wat betreft het gemakkelijk en duurzaam afwikkelen van internationale passagiers. Ook zijn er mogelijkheden voor subsidie in het kader van intelligente transportsystemen Het is niet mogelijk om subsidie te krijgen voor voertuigen zelf onder CEF-T.
Overige regels
Richtlijn 2008/96/EG stelt regels over verkeersveiligheidseffectbeoordelingen, -inspecties en -audits. Deze richtlijn is van toepassing op wegen die vallen onder TEN-T. Richtlijn 2019/1936 heeft deze toepasbaarheid uitgebreid naar andere ‘wegen en weginfrastructuurprojecten die zich buiten stedelijke gebieden bevinden, geen toegangen naar aanliggende percelen omvatten en met financiering van de Unie worden gerealiseerd, met uitzondering van wegen die niet toegankelijk zijn voor algemeen verkeer met motorvoertuigen’.
De AFIR stelt, naast de eerdergenoemde eisen voor stedelijke knooppunten, tevens de eis dat op zowel het kernnetwerk als het uitgebreide netwerk openbare laadmogelijkheden voor lichte (auto’s en bestelbussen) elektrische voertuigen maximaal zestig kilometer uit elkaar liggen. Voor zware voertuigen geldt deze eis op het kernnetwerk elke zestig kilometer en op het uitgebreide netwerk elke honderd kilometer. Voor tankmogelijkheden voor waterstofvoertuigen is dit tweehonderd kilometer. Verder moet op zowel het kernnetwerk als het uitgebreide netwerk een minimale dekking bestaan van publiek toegankelijke tankpunten voor vloeibaar gas (LNG) voor 2025. Dit geldt voor zowel wegvervoer als zeeschepen. Specifiek voor zeeschepen moeten voor 2030 tevens voldoende elektriciteitsvoorzieningen aanwezig zijn in havens op het uitgebreide netwerk en het kernnetwerk. Ten slotte moet voor 2025 elk TEN-T vliegveld voldoende elektriciteitsvoorzieningen hebben voor commercieel luchtvervoer op alle standplaatsen. Vanaf 2030 geldt dit ook voor buitenstandplaatsen.
Verder stelt Verordening 2004/54 regels voor tunnels van meer dan vijfhonderd meter die deel uitmaken van TEN-T. Deze verordening stelt regels omtrent het benoemen van tunnelbeheerders en veiligheidsambtenaren die respectievelijk verantwoordelijk zijn voor de exploitatie van bepaalde tunnels en veiligheidsmaatregelen coördineren wat betreft bepaalde tunnels.