Gemeenschappelijk asielstelsel
Op grond van artikel 78 van het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU) ontwikkelt de Unie een gemeenschappelijk beleid inzake asiel, subsidiaire bescherming en tijdelijke bescherming, om iedere onderdaan van een derde land die internationale bescherming nodig heeft een passende status te verlenen en de naleving van het beginsel van non-refoulement te garanderen.
De EU streeft naar een Gemeenschappelijk Europees Asiel Systeem (GEAS). De belangrijkste doelstellingen binnen het GEAS zijn:
- Een uniforme status voor asiel en subsidiaire bescherming;
- Gemeenschappelijke procedures voor de behandeling van aanvragen tot bescherming;
- Vaststelling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielaanvraag op grond van de Dublin III-verordening;
- Gemeenschappelijke normen voor de opvang van asielzoekers.
Ter uitvoering van de doelstellingen zijn er meerdere richtlijnen en verordeningen vastgesteld. Het gaat hier hoofdzakelijk om Europese minimumnormen en -procedures. Voor de lidstaten bestaat er ruimte voor verdere invulling met betrekking tot hun nationale asielrecht. Hierdoor kunnen de stelsels in de lidstaten gedeeltelijk verschillen.
Het Europees Ondersteuningsbureau voor Asielzaken (EASO) was tot 19 januari 2022 onderdeel van het GEAS. Het Asielagentschap van de Europese Unie (EUAA) heeft op genoemde datum het EASO vervangen. Dit agentschap functioneert als expertisecentrum op asielgebied. Het verleent daarnaast operationele en technische ondersteuning en zorgt voor eenvormigheid bij de beoordeling van asielaanvragen in de EU.
Asielzoekers en vluchtelingen
Essentieel voor het gemeenschappelijk asielbeleid is de vraag of een persoon als vluchteling kan worden aangemerkt. De definitie van vluchtelingen en asielzoekers volgt uit het VN-Vluchtelingenverdrag en is vervolgens overgenomen in de Kwalificatierichtlijn:
- Een vluchteling is een persoon die gedwongen is zijn eigen land te ontvluchten wegens gegronde vrees voor vervolging om redenen van ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep.
- Een asielzoeker is in beginsel eenieder die een ander land om bescherming vraagt door middel van een asielaanvraag. De aanvraag wordt toegewezen wanneer iemand daadwerkelijk gekwalificeerd kan worden als vluchteling. Het is dan voor diegene te gevaarlijk om terug te gaan naar het land van herkomst. Indien dit het geval is, krijgt de asielzoeker een verblijfsvergunning en wordt daarmee statushouder.
Rechten van erkende vluchtelingen
Wanneer een asielzoeker als vluchteling erkend wordt, mag diegene niet worden teruggestuurd naar een land waar hij te vrezen heeft voor zijn leven of veiligheid. Dit is het beginsel van non-refoulement (artikel 33 van het VN-Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens). Verder bepaalt het Europees recht dat een vluchteling aanspraak heeft op een verblijfsrecht van minimaal drie jaar (met mogelijkheid tot verlenging). In Nederland krijgen houders van een vluchtelingenstatus een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor de duur van vijf jaar. Na deze periode komt een statushouder doorgaans in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en hierna voor naturalisatie. Daarnaast bepaalt het Europese recht dat vluchtelingen onder meer het recht hebben op:
- Huisvesting;
- Sociale voorzieningen;
- Toegang tot integratieprogramma’s;
- Toegang tot werk.
Subsidiaire bescherming
Asielzoekers die niet kunnen worden gekwalificeerd als vluchtelingen, kunnen eventueel in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming. Artikel 2 sub f van de Kwalificatierichtlijn bepaalt dat een persoon voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt wanneer er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat wanneer hij naar zijn land van herkomst of, in het geval van een staatloze, waar hij vroeger verbleef terugkeert een reëel risico zou lopen op ernstige schade. Artikel 15 van de Richtlijn bepaalt dat deze ernstige schade onder meer kan bestaan uit de doodstraf, folteringen of oorlogsgeweld.
De Europese normen voor subsidiaire bescherming zijn op sommige punten beperkter dan voor erkende vluchtelingen. Zo is het minimumverblijfsrecht vastgesteld op één jaar (twee jaar in geval van verlenging), in plaats van drie jaar voor vluchtelingen. In de Nederlandse wetgeving zijn de verschillen overigens kleiner dan in de Europese richtlijnen. Vanwege de zogeheten één statussysteem krijgen houders van een vluchtelingenstatus en subsidiaire beschermden dezelfde sociale rechten en een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor de duur van vijf jaar.
De Kwalificatierichtlijn en andere Europese asielrichtlijnen zijn geïmplementeerd in de Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenbesluit.
De Dublinverordening
Op grond van artikel 78 VWEU kan de EU maatregelen nemen om criteria en de verantwoordelijke lidstaat voor de behandeling van een asielverzoek of subsidiaire bescherming vast te stellen. Dit is uitgewerkt in de Dublin III-verordening. Artikel 3 van deze Verordening bepaalt dat elke lidstaat elk verzoek tot internationale bescherming in het grondgebied van die lidstaat door een derdelander of staatloze dient te behandelen. Voorwaarde hiervoor is dat enkel deze lidstaat het verzoek behandeld en slechts wanneer het op grond van hoofdstuk III van de Verordening genoemde criteria hiervoor verantwoordelijk is. In lid 2 van artikel 3 zijn twee uitzonderingen hierop opgenomen:
- De verzoeker van internationale bescherming kan niet worden overgedragen omdat ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor verzoekers in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (gevoegde zaken C‑411/10 en C‑493/10). De lidstaat die verantwoordelijk is voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat moet vervolgens onderzoeken welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.
- Het is niet mogelijk om de verzoeker van internationale bescherming op grond van de criteria van hoofdstuk III aan de aangewezen lidstaat of aan de eerste lidstaat waar het verzoek werd ingediend over te dragen. De lidstaat die belast is met het bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is, wordt nu verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek.
Zoals hierboven al aangegeven zijn de criteria voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat opgenomen in Hoofdstuk III van de Verordening, in de artikelen 9 tot en met 17. In artikel 7 lid 1 is bepaald dat de criteria van toepassing zijn in de volgorde waarin zij voorkomen in de tekst. De verantwoordelijke lidstaat wordt bepaald op grond van de situatie op het tijdstip waarop het verzoek om internationale bescherming voor het eerst bij een lidstaat wordt ingediend. Wanneer één van de criteria van hoofdstuk III op de betreffende persoon van toepassing is, dan is de betreffende lidstaat verantwoordelijk en hoeft niet verder te worden gezocht naar een andere verantwoordelijke lidstaat.
Mocht een lidstaat van mening zijn dat het niet verantwoordelijk is voor het bieden van internationale bescherming, dan kan het een overnameverzoek indienen op grond van artikel 21 en 22 van de Verordening. Ook kan er een terugnameverzoek worden ingediend wanneer sprake is van de gevallen genoemd in artikel 18 lid 1 onder b-d van de Verordening.
Gemeenten en asiel
Voornamelijk gemeenten hebben te maken met het (Europese) wet- en regelgeving op het gebied van asiel. Daarbij gaat het bijvoorbeeld over de opvang van asielzoekers in een asielzoekerscentrum of het realiseren van noodopvang in een gemeente. Daarnaast zijn gemeenten verantwoordelijk voor de huisvesting van statushouders en sinds 1januari 2022 verantwoordelijk voor de integratie van statushouders. Het is daarom belangrijk dat gemeenten kennis nemen van de wet- en regelgeving rondom het EU asielbeleid.