De Verordening betreffende infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (Alternative Fuel Infrastructure Regulation, AFIR, Verordening 2023/1804), verplicht de lidstaten om beleid te maken voor het aanleggen van infrastructuur voor elektrische auto’s in stedelijke gebieden. Deze Verordening vervangt de Richtlijn betreffende infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (AFID, Richtlijn 2014/94/EU). Uit de evaluatie van de Commissie bleek dat deze Richtlijn onvoldoende doelmatig was en leidde tot grote verschillen tussen lidstaten. Daarom werd de nieuwe Verordening aangekondigd als onderdeel van het ‘Fit for 55’-pakket.
De doelen van de Verordening zijn:
- Zorgen voor een minimale infrastructuur zodat het voor alle vervoerswijzen en in alle lidstaten mogelijk wordt om voertuigen op alternatieve brandstoffen te laten rijden;
- Zorgen voor de volledige interoperabiliteit van de vervoersinfrastructuur;
- Zorgen voor volledige gebruikersinformatie en betalingsmogelijkheden voor alternatieve brandstoffen en andere infrastructuur.
De Europese Commissie wil stimuleren dat er ook in landelijke gebieden voldoende openbare oplaadpunten en tankstations voor waterstof worden aangelegd. Dit is aangekondigd in het kader van de Green Deal, het Europese plan om de EU in 2050 klimaatneutraal te maken. Het gaat speciaal om de aanleg van laadpalen in dunbevolkte gebieden en het faciliteren van reizen over lange afstanden. In Nederland liggen momenteel bijvoorbeeld de meeste elektrische laadpunten in de Randstad. Dit moet beter worden gespreid, niet alleen in Nederland, maar in de hele Europese Unie.
In de Verordening is vastgelegd dat lidstaten moeten zorgen voor een minimum aantal publiek toegankelijke oplaadpunten. Op grond van artikel 3 moet er per lidstaat per ingeschreven voertuig een bepaalde hoeveelheid beschikbaar laadvermogen via openbaar toegankelijke laadstations geleverd worden; per licht elektrisch voertuig 1,3 kilowatt en per licht hybride voertuig 0,8 kilowatt. Ook moet er op het TEN-T kernwegennetwerk in beide rijrichtingen elke 60 kilometer openbare laadplekken geïnstalleerd worden die voor 2026 minstens 400 kilowatt en voor 2028 minstens 600 kilowatt leveren. Op het uitgebreide netwerk geldt dezelfde eis met het verschil dat voor 2028 de helft van dat netwerk laadplekken met minstens 300 kilowatt moet hebben. Voor 2031 moet dit in het gehele uitgebreide wegennetwerk zijn gerealiseerd en voor 2036 moet dat ook 600 kilowatt per laadplek worden.
Voor zware elektrische voertuigen stelt artikel 4 vergelijkbare eisen, die met verloop der tijd strenger worden. Er bestaat voor zware en lichte voertuigen een uitzonderingsmogelijkheid dat er onder omstandigheden slechts aan één wegzijde een laadplek hoeft te zijn als deze goed bereikbaar is vanuit beide rijrichtingen en de bewegwijzering duidelijk is.
Lidstaten moeten volgens artikel 14 voor 2025 een nationaal beleidskader ontwerpen voor de ontwikkeling van alternatieve brandstofvoorzieningen. Hierin moet onder meer de huidige stand van zaken beoordeeld worden en moeten streefcijfers op grond van onder meer artikel 3 en 4 vastgelegd worden. Het kader moet ook maatregelen bevatten die nodig zijn om de doelen te bereiken. Verder moet er aandacht besteed worden aan maatregelen om voor wagenparken in bezit van overheden ook voldoende laadinfrastructuur en bijbehorende voorzieningen aan te leggen. Bijlage II van de Verordening stelt technische eisen, onder meer aan de laadpunten.
Wat waterstofbevoorrading betreft vereist artikel 6 dat er voor 2031 een minimumaantal openbare waterstoftankstations beschikbaar is. Langs het TEN-T kernnetwerk moet er uiteindelijk elke 200 kilometer een tankstation zijn . Dit geldt ook voor trajecten die landsgrenzen overschrijden. Elk stedelijk knooppunt moet ook over minstens één waterstoftankstation beschikken, binnen dezelfde termijn.
Daarnaast stelt de Verordening eisen aan energievoorziening voor schepen: volgens artikel 10 moet er voor 2025 in alle binnenhavens van het TEN-T kernnetwerk minstens één walstroomvoorziening beschikbaar zijn voor binnenschepen. Voor binnenhavens aan het uitgebreide netwerk moet dit voor 2030 gebeuren. Voor 2025 moet er ook in zeehavens van het kernnetwerk een voorziening zijn voor schepen om vloeibaar methaan (LNG) te tanken. Voor de luchtvaart is relevant dat op grond van artikel 12 alle luchthavens op het TEN-T netwerk elektriciteitsvoorzieningen moeten hebben voor stilstaande vliegtuigen. Luchthavens met minder dan 10.000 commerciële vliegbewegingen per jaar gemiddeld over de laatste drie jaar kunnen hiervan gedeeltelijk worden uitgesloten. Vanaf 2025 moet er stroomvoorziening zijn bij alle ‘gates’ voor commercieel luchtvervoer en vanaf 2030 moet dat ook op alle buitenstandplaatsen voor vliegtuigen zo zijn.