Praktijkvraag

Laatste update: 2 december 2024

Door:


Als (kleine) gemeente willen wij een (investerings)subsidie geven aan een sportvereniging voor de bouw van een nieuwe kantine. In het kader van de Wet Markt en Overheid (Wet M&O) en de staatssteunregels vragen wij ons af wat onze mogelijkheden zijn ten aanzien van het verlenen van deze (investerings)subsidie.
Antwoord in het kort

Als vuistregel geldt dat de Wet M&O alleen van toepassing is als de gemeente een economische activiteit verricht. Aangezien hier geen sprake van lijkt te zijn (een subsidie is geen economische activiteit), dient vervolgens te worden bepaald of er sprake is van staatssteun. Kortgezegd hangt dit er vooral vanaf of het hier amateursport of professionele sport betreft en in hoeverre dergelijke faciliteiten ook buiten de vereniging kunnen worden gebruikt.

Wanneer kwalificeert een voorgenomen maatregel als staatssteun?

Om te bepalen of een voorgenomen maatregel van de overheid kwalificeert als staatssteun moet aan de volgende voorwaarden worden getoetst. Een overheidsmaatregel levert pas staatssteun op als de hieronder opgesomde voorwaarden van toepassing zijn (artikel 107 lid 1 VWEU):

  • De steun wordt verleend aan een onderneming die een economische activiteit verricht;
  • De steun wordt met staatsmiddelen bekostigd;
  • Deze staatsmiddelen verschaffen een economisch voordeel dat niet via de normale commerciële weg zou zijn verkregen (non-marktconformiteit);
  • De maatregel is selectief: het geldt voor één of enkele ondernemingen, in een specifieke sector/regio;
  • De maatregel vervalst de mededinging (in potentie) en leidt tot een (mogelijke) ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer (grensoverschrijdend effect).

Pas wanneer de conclusie is dat er aan alle bovenstaande voorwaarden is voldaan, dan is er mogelijk sprake van staatssteun  Op onze website (zie de links hierboven) en in de Handreiking Staatssteun voor de Overheid is een nadere toelichting op elk van deze criteria te vinden.

De voorgenomen investeringssubsidie van de gemeente lijkt buiten de staatssteunsfeer te kunnen worden getrokken, omdat het hier naar alle waarschijnlijkheid amateursport betreft. Een amateursportclub kwalificeert doorgaans niet als onderneming (volgens de staatssteunregels) en omdat er waarschijnlijk geen potentiële invloed is op het interstatelijke handelsverkeer. Wanneer faciliteiten, zoals een kantine of een fitnessruimte, echter worden gebruikt om daarmee ook inkomsten van buitenaf te genereren kan de staatssteunbeoordeling mogelijk anders uitvallen. Het is aan de decentrale overheid zelf om een afweging te maken of er in specifieke gevallen voldaan is aan al deze criteria en er dus al dan niet sprake is van staatssteun.

Beïnvloeding handelsverkeer en sport

Bij de beoordeling of een maatregel op het gebied van sport staatssteun kan opleveren, is het van belang een onderscheid te maken tussen professionele sport en amateursport. De Europese Commissie is bij steun aan professionele sportclubs snel van oordeel dat hiermee het handelsverkeer binnen de EU kan worden beïnvloed. Dit is zelfs het geval als de betrokken sportclub niet deelneemt aan competities op Europees niveau. Indien een steunmaatregel slechts ten goede komt aan de breedtesport, is het argument dat het handelsverkeer binnen de EU niet ongunstig wordt beïnvloed, aannemelijker.

Bij beoordeling of een steunmaatregel op het gebied van (amateur/breedte)sport het interstatelijk handelsverkeer kan beïnvloeden, let de Commissie onder meer op de volgende aspecten van steunmaatregelen:

  • Op welke doelgroep zijn de activiteiten gericht? Is de steun enkel gericht op lokale gebruikers?
  • Wat is de reikwijdte van de steunmaatregel? Bij het beantwoorden van deze vraag kan rekening worden gehouden met bijvoorbeeld de grootte van de groep begunstigden van de maatregel en/of gebruikers van de gesteunde activiteiten?
  • Kan worden vastgesteld of ook door personen uit andere lidstaten van de diensten gebruik wordt gemaakt?
  • Vinden er relevante grensoverschrijdende investeringen plaats in de betrokken sector?

Staatssteun, wat nu?

Indien de gemeente tot de conclusie komt dat er aan alle voorwaarden van artikel 107 lid 1 VWEU is voldaan, dan is er mogelijk sprake van staatssteun. Als uitgangspunt geldt dat steunmaatregelen in de zin van artikel 107 lid 1 VWEU moeten worden aangemeld bij de Europese Commissie (artikel 108 lid 3 VWEU), tenzij een vrijstellingsverordening of andere uitzondering van toepassing is. Het aanmelden van steun bij de Europese Commissie is een relatief lange en zware procedure. Tevens geldt een stand-still-verplichting: de steun mag niet worden uitgevoerd totdat de Europese Commissie haar goedkeuring voor de steun heeft gegeven. Alvorens over wordt gegaan tot het melden van staatssteun bij de Europese Commissie, dient daarom te worden onderzocht of gebruik kan worden gemaakt van een uitzondering op de aanmeldingsplicht. Uitzonderingen worden onder andere gevormd door:

  • De Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV). Artikel 55 van de AGVV biedt de mogelijkheid om sportinfrastructuur en multifunctionele recreatieve infrastructuur te steunen, ook in het geval er sprake is van professionele sport;
  • Diensten van Algemeen Economisch Belang (DAEB);
  • De de-minimisverordening. Hier kan het beste gebruik van gemaakt worden wanneer de investeringsbijdrage voor de vereniging gering is.

De-minimisverordening

Op grond van de de-minimisverordening kunnen decentrale overheden over een periode van drie belastingjaren tot € 200.000 steun verlenen zonder dat dit wordt aangemerkt als staatssteun in de zin van artikel 107 lid 1 VWEU. Omdat het bedrag van deze steun als zo minimaal wordt gezien, gaat de Commissie ervan uit dat er weinig tot geen impact op de interne markt is. Dit betekent dat de laatste voorwaarde van artikel 107 lid 1 VWEU (grensoverschrijdend effect) niet van toepassing is en dat er dus geen sprake is van staatssteun. Steun die voldoet aan de voorwaarden uit de de-minimisverordening hoeft niet te worden gemeld of te worden kennisgegeven aan de Commissie.

Wat moeten decentrale overheden regelen bij de toepassing van de de-minimisverordening

Bij de toepassing van de de-minimisverordening zijn er slechts twee dingen die (decentrale) overheden moet regelen.

1) Allereerst dient de onderneming in de steunmaatregel in kennis te worden gesteld van het voorgenomen steunbedrag, uitgedrukt als steunelement en van het feit dat het om de-minimisssteun gaat. Daarbij is het van belang dat er in de steunmaatregel expliciet wordt verwezen naar de de-minimisverordening en de vindplaats in het publicatieblad van de EU (VERORDENING (EU) Nr. 1407/2013 VAN DE COMMISSIE PBLEU L 352).

2) Ten tweede dient de begunstigde onderneming een de-minimisverklaring (zie onderaan deze webpagina) in te vullen. Op deze wijze kan er worden nagegaan of de voorgenomen de-minimisssteun voldoet aan de cumulatiebepalingen.

Meer informatie over de voorwaarden van de de-minimisverordening staat ook op onze website.

Wet Markt en Overheid

Zoals in het begin van deze Praktijkvraag al kort is aangegeven, gelden de regels van de Wet Markt en Overheid (welke staan beschreven in de Mededingingswet) voor overheden die zelf of via hun overheidsbedrijven economische activiteiten verrichten. Een economische activiteit wordt als volgt gedefinieerd: ‘Iedere activiteit bestaande uit het aanbieden van goederen en/of diensten op een bepaalde markt.’ Bij een investeringssubsidie aan een sportvereniging is er geen sprake van een economische activiteit die de gemeente zelf verricht. Dat zou mogelijk wel het geval zijn wanneer er bijvoorbeeld (gemeentelijke) ruimtes worden verhuurd. In deze situatie is de Wet M&O niet van toepassing en is het hier dus ook niet noodzakelijk dat de gemeente de gedragsregels Markt en Overheid toepast.

Meer informatie over de Wet M&O is ook te vinden in deze Handleiding van de Rijksoverheid en op onze website.