Decentrale overheden komen in aanraking met de planning en uitvoering van mobiliteitsbeleid. Zo zijn provincies opdrachtgever (concessieverlener) van het openbaar vervoer, zorgen provincies voor de aanleg en het onderhoud van provinciale (vaar)wegen en onderhouden zij deze. Provincies en gemeenten hebben ook vanuit het oogpunt van ruimtelijke orde te maken met vervoer en mobiliteit, bijvoorbeeld door gemeentelijke bestemmingsplannen. Gemeenten zijn tevens verantwoordelijk voor de aanleg van straten, wegen, voetpaden en fietspaden.
Overheden krijgen bij vervoer en mobiliteit te maken met diverse andere Europese beleidsterreinen, waaronder aanbesteden, staatssteun, milieu en vrij verkeer. Artikel 91 van het Werkingsverdrag van de Europese Unie geeft de EU de bevoegdheid om via de gewone wetgevingsprocedure regels vast te stellen op het gebied van internationaal vervoer, de voorwaarden van toelating tot nationaal vervoer voor ondernemers uit andere lidstaten en de veiligheid van vervoer. Artikel 100 lid 2 stelt het Europees Parlement en de Raad in staat om op dezelfde manier bepalingen voor de zee- en luchtvaart vast te stellen.
Aanbesteden en staatssteun
Bij vervoer heeft u te maken met specifieke regels voor staatssteun en aanbesteden. Dit komt door de komst van de Wet Personenvervoer 2000 en de PSO-verordening, waarmee marktwerking in het openbaar vervoer is ontstaan. Voorbeelden van deze marktwerking zijn het aanbesteden van openbaar vervoer of het geven van steun voor de totstandkoming van openbaar vervoer. Meer informatie over vervoer en staatssteun is te vinden binnen het onderwerp ‘staatssteun’, omdat die inhoud op de eerste plek staatssteunrechtelijk is.
Milieu
Daarnaast moeten decentrale overheden ook aan de EU-milieuwetgeving voor vervoer voldoen. Specifieke voorbeelden zijn luchtkwaliteitseisen in het verkeer en regelgeving over geluidshinder. Geluidshinder is een belangrijk onderdeel van de Europese strategie voor het stedelijk milieu en zodoende van belang voor steden in Nederland. Geluidsbeleid richt zich op het voorkomen van hinderlijk geluid (lawaai). Het Nederlandse beleid met betrekking tot geluid is gedeeltelijk gebaseerd op Europees beleid. Decentrale overheden hebben met dit beleid te maken in de ruimtelijke ordening en bij de vergunningverlening en handhaving. De Europese Unie ontwikkelt ook initiatieven voor de transitie naar duurzame en slimme mobiliteit.
Mobiliteitsmanagement is bijvoorbeeld nodig om nieuwe en duurzame reismogelijkheden te creƫren en om te zorgen dat van deze mogelijkheden gebruik gemaakt wordt. Decentrale overheden spelen hierbij een belangrijke rol. Overheden, werkgevers en aanbieders van mobiliteitsdiensten organiseren samen de voorwaarden waarbinnen reizigers slimme keuzes kunnen maken.
In een milieueffectrapportage (m.e.r.) wordt onderzocht wat de schade van een project of plan voor het milieu is. Vaak moet voor een groot project dat door een decentrale overheid gesubsidieerd mag worden een m.e.r. uitgevoerd worden.
Vrij verkeer
Het Europese vervoersbeleid is zeer belangrijk voor de totstandkoming van de interne markt. Een belangrijke voorwaarde is namelijk dat elke vervoersonderneming vrij toegang heeft tot de nationale markten van lidstaten. Daarom dienen ook decentrale overheden zich aan het vrij verkeer van goederen en personen te houden.
DAEB en vervoer
Het verrichten van openbaar vervoer kan als Dienst van Algemeen Economisch Belang (DAEB) worden aangemerkt. Decentrale overheden kunnen de ondernemingen die deze diensten verrichten steunen. De PSO-Verordening is hierop van toepassing, naast de regels voor DAEB, staatssteun, aanbesteden en mededinging. Ook kan de DAEB-de-minimisverordening van toepassing zijn op vervoersdiensten tenzij artikel 1 lid 2 sub g en h van toepassing zijn. Daar wordt steun aan ondernemingen die voor rekening van derden goederenvervoer over de weg uitvoeren en steun aan ondernemingen in moeilijkheden uitgezonderd van toepassing van die verordening.
Toepassing DAEB-vrijstellingsbesluit
In het geval van een financiƫle vergoeding ter compensatie voor het verrichten van de DAEB is er geen sprake van staatssteun als aan vier cumulatieve criteria uit het Altmark-arrest wordt voldaan. Voldoet de steun niet aan al deze criteria, dan kan de decentrale overheid DAEB-steun verlenen door toepassing van het DAEB-Vrijstellingsbesluit. Voor de sector vervoer over land (spoor, weg en binnenwater) geldt een speciaal regime. Het DAEB-Vrijstellingsbesluit is niet van toepassing op openbare diensten in de vervoersector voor vervoersondernemingen over land. Dit staat in overweging 23 en artikel 2 lid 5 van dit DAEB-Vrijstellingsbesluit. Omdat compensaties voor de openbare dienst in de sector van het reizigersvervoer per spoor en over de weg (openbaar vervoer) vallen onder de PSO-verordening, hoeven compensaties die in overeenstemming met de PSO-Verordening worden verleend, vooraf niet als steun te worden aangemeld bij de Commissie. Wel is het Vrijstellingsbesluit van toepassing op DAEB-compensaties voor passagiersvervoer vanaf lucht- en (zee)havens (met eilandverbindingen), mits deze compensatie voldoet aan de toepasselijke sectorale regels (artikel 2 lid 1 sub d en e Vrijstellingsbesluit).