Europees recht en beleid

Laatste update: 8 januari 2025

Contact:


De Europese afvalwetgeving heeft als doel om de hoeveelheid afval te verminderen, maar richt zich ook op de circulaire economie, namelijk meer recyclen en hergebruiken. Decentrale overheden spelen een belangrijke rol in afvalbeheer en in het hergebruiken van grondstoffen. Zie ook onze pagina circulaire economie.

Europees afvalbeleid

Kaderrichtlijn Afvalstoffen

De Kaderrichtlijn afvalstoffen (KRA; 2008/98/EG) vormt de basis van de EU-wetgeving op het gebied van afvalstoffen. De richtlijn definieert de basisconcepten met betrekking tot afval. Het bevat bijvoorbeeld de definities van afval, recycling en terugwinning, maar legt ook uit wanneer afval ophoudt afval te zijn, en hoe een onderscheid kan worden gemaakt tussen afval en bijproducten. 

Daarnaast stelt de kaderrichtlijn enkele basisbeginselen voor afvalbeheer vast:

  • Afvalhiërarchie: Dit is de prioriteitsvolgorde voor het beheer van afval. Preventie van afval is het meest wenselijk, daarna voorbereiding op hergebruik, gevolgd door respectievelijk recycling, andere nuttige toepassingen (bv energieterugwinning door verbranding) en als minst gewenste optie geldt het verwijderen van afval. Lidstaten moeten maatregelen nemen om de opties te stimuleren die over het algemeen het beste milieuresultaat opleveren;
  • De vervuiler betaalt: De kosten van afvalbeheer worden gedragen door de eerste afvalproducent, de huidige of de vorige houder van de afvalstoffen;
  • Bescherming van gezondheid en milieu: Afvalstoffenbeheer moet worden uitgevoerd zonder enig risico voor water, lucht, bodem, fauna en flora, zonder geluids- of geurhinder te veroorzaken of schade te berokkenen aan de natuur en het landschap;
  • Uitgebreide verantwoordelijkheid voor producenten: Dit betekent dat producenten of importeurs (mede)verantwoordelijk zijn voor het afvalbeheer van de producten die zij op de markt brengen. Zo is er een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor verpakkingen, auto’s, autobanden, elektronica, batterijen/accu’s en textiel.

De kaderrichtlijn stelt recyclingdoelstellingen voor stedelijk afval in lidstaten: in 2025 moet minimaal 55 % gewichtsprocent gerecycled worden. De doelstelling loopt op tot 60% in 2030 en 65% in 2035 (artikel 11).

Sinds 2024 geldt de verplichting om bioafval te scheiden van ander afval en gerecycled afval (artikel 22). Ook moeten textiel en gevaarlijke stoffen uit huishoudens vanaf 2025 afzonderlijk worden opgehaald (artikel 20). De KRA verplicht lidstaten ook tot het opstellen van afvalbeheer- en afvalpreventieplannen. Deze plannen moeten iedere zes jaar worden herzien. 

Richtlijn storten

Naast de Kaderrichtlijn Afval speelt de Richtlijn Storten (1999/31/EG) een rol in het Europese afvalbeleid. Het doel van de richtlijn is om de schadelijke gevolgen van het storten van afvalstoffen voor het milieu en de volksgezondheid en de risico’s daarvan te voorkomen of zoveel mogelijk te verminderen. 

De richtlijn verdeelt stortplaatsen in drie categorieën: 

  • Stortplaatsen voor gevaarlijke afvalstoffen;
  • Stortplaatsen voor ongevaarlijke afvalstoffen (bijvoorbeeld voor stedelijk afval);
  • Stortplaatsen voor inerte afvalstoffen. Dit zijn afvalstoffen die in het milieu blijven: ze lossen niet op, verbranden niet of worden niet biologisch afgebroken.

De richtlijn stelt als streefdoel dat al het afval dat geschikt is voor recycling of andere nuttige toepassingen (in het bijzonder stedelijk afval) vanaf 2030 niet langer in een stortplaats wordt aanvaardt. Ook is de doelstelling dat tegen 2035 maximaal 10% van al het afval (in gewicht) bestaat uit gestort stedelijk afval (artikel 5, lid 5).

Daarnaast stelt de richtlijn enkele basisbeginselen voor het storten van afval vast, bijvoorbeeld dat alleen behandeld afval mag worden gestort en dat exploitanten van stortplaatsen een vergunning moeten aanvragen.

Afvalvervoer

Het vervoer van afval tussen lidstaten en tussen de EU en derde landen wordt geregeld door Verordening 2024/1157 betreffende de overbrenging van afvalstoffen. De doelstellingen van de Verordening zijn onder meer het bevorderen van de circulaire economie door afvalvervoer binnen de EU te vergemakkelijken en het voorkomen van vervuiling buiten de EU door beperkingen aan de export van afval naar derde landen te stellen.

Radioactief afval

De Richtlijn Radioactief afval (2011/70/Euratom) stelt een Europees kader vast voor het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval. Zo hebben lidstaten de ethische plicht om ervoor te zorgen dat toekomstige generaties geen onnodige last ondervinden van radioactief afval of verbruikte splijtstof en wordt diepe geologische berging als de meest veilige optie gezien van het beheer van radioactief afval. Lidstaten moeten een nationaal wettelijk, regelgevend en organisatorisch kader vaststellen voor het beheer van hun kernafval.

Nationaal beleid

De Nederlandse afvalregelgeving is vastgelegd in hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer. Veel onderwerpen worden verder uitgewerkt in Algemene Maatregelen van Bestuur, provinciale milieuverordeningen of gemeentelijke afvalstoffenverordeningen. De stortrichtlijn is onder andere geïmplementeerd in het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (BSSA). In het BSSA is voor verschillende afvalstoffen een stortverbod opgenomen.

De Kaderrichtlijn Afvalstoffen, de Richtlijn Verpakkingsafval en de Richtlijn Storten verplichten lidstaten tot het opstellen van een landelijk afvalbeheer- en/of afvalpreventieplan. In Nederland is dit uitgewerkt in het Circulair Materialenplan, de opvolger van het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP). Het Circulair Materialenplan plan treedt in de loop van 2025 in werking. Hierin worden doelstellingen, uitgangspunten en de organisatie van het Nederlandse afvalstoffenbeleid beschreven. Ook bevat dit plan afvalplannen en ketenplannen voor specifieke matialen die als afvalstof vrijkomen, waarin ook een toetsingskader is opgenomen voor het verstrekken van vergunningen van het verwerken van die afvalstoffen door het bevoegd gezag.

Decentrale relevantie

Overheden moeten op het gebied van afvalbeleid rekening houden met het Circulair Materialenplan. Daarnaast moeten bestuursorganen rekening houden met de afvalhiërarchie die is vastgelegd in de KRA.

Gemeenten dragen onder andere de zorg voor huishoudelijk afval. In een afvalstoffenverordening stellen gemeenten bepaling op voor het beheer van huishoudelijke en andere afvalstoffen. Binnen de kaders van het Circulair Materialenplan kunnen gemeenten een eigen beleid voor afvalpreventie en -scheiding ontwikkelen.

Provincies moeten bij het verlenen milieuvergunningen en bij de uitvoering van de Wet milieubeheer rekening houden met het Circulair Materialenplan. Voor een stortplaats is bijvoorbeeld een omgevingsvergunning nodig. Gedeputeerde Staten kunnen op basis van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (BSSA) een beheerder van een stortplaats ontheffing van een stortverbod verlenen wanneer er tijdelijk geen andere verwerkingsmogelijkheden zijn.