Europees recht en beleid

Laatste update: 30 oktober 2024

Contact: en


Één van de vier vrijheden is het vrij verkeer van goederen. Het is één van de fundamentele beginselen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Decentrale overheden kunnen hiermee bijvoorbeeld te maken krijgen wanneer zij de invoer van afval uit een andere lidstaat willen tegenhouden. Een ander voorbeeld is wanneer zij de verkoop van bepaalde artikelen willen verbieden. Op deze pagina vindt u hierover meer informatie.

Het vrij verkeer van goederen

Goederen worden gedefinieerd als ‘waren die op geld waardeerbaar zijn en als zodanig het voorwerp van handelstransacties kunnen vormen’. Deze definitie volgt uit de zaak Italiaanse kunstschatten. Hierop aanvullend volgt uit het arrest Waalse afvalstoffen dat ook goederen met een negatieve waarde, zoals afval dat niet hergebruikt kan worden, onder de definitie van goederen kunnen vallen.

Het vrij verkeer van goederen is vastgelegd in artikel 28 en 29 VWEU. Artikel 28 bepaalt dat de EU een douane-unie is welke zich uitstrekt over het gehele goederenverkeer. Dit betekent dat er een verbod is op het instellen van in- en uitvoerrechten en van heffingen die een gelijke werking hebben. Ook is er een gemeenschappelijk douanetarief voor betrekkingen met derde landen ingesteld.

Beperkingen

Het vrij verkeer van goederen kent een onderscheid tussen tarifaire, fiscale en non-tarifaire belemmeringen. Deze beperkingen zijn in beginsel verboden. Decentrale overheden krijgen vooral te maken met non-tarifaire belemmeringen. Het onderscheid tussen genoemde belemmeringen zal hieronder worden besproken.

Tarifaire belemmeringen

Artikel 30 VWEU verbiedt tarifaire belemmeringen. Zowel douanerechten en heffingen die een gelijke werking hebben zijn verboden. Bij een tarifaire belemmeringen worden er heffingen gelegd op de grensoverschrijding van goederen. Het heeft dus betrekking op de in- of uitvoer van goederen. Een tarifaire belemmering kan bijvoorbeeld een milieuheffing zijn die wordt opgelegd aan ingevoerde (milieuvervuilende) goederen. Decentrale overheden hebben in de praktijk niet vaak te maken met tarifaire belemmeringen.

Fiscale belemmeringen

Het verbod op fiscale belemmeringen is in artikel 110 VWEU vastgelegd. Dit artikel verbiedt het opleggen van discriminerende belastingmaatregelen aan producten afkomstig uit andere lidstaten. Het omvat ook belastingmaatregelen die de bescherming van nationale goederen als doel hebben. Een voorbeeld van een fiscale belemmering is een decentrale belastingheffing op milieuvervuilende goederen die enkel wordt opgelegd aan ingevoerde goederen. De heffing wordt in dat geval niet opgelegd aan goederen die hun oorsprong in Nederland hebben.

Non-tarifaire belemmeringen

Ten slotte bestaat er op basis van artikel 34 en artikel 35 van het VWEU een verbod op kwantitatieve beperkingen. Voorbeelden hiervan zijn quota’s, in- of uitvoerbeperkingen maar ook maatregelen die een gelijke werking hebben. Artikel 34 VWEU heeft betrekking op de invoer van goederen terwijl artikel 35 VWEU betrekking heeft op de uitvoer van goederen.

Een maatregel van gelijke werking wordt aangemerkt als ‘iedere regeling die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, kan belemmeren’. Dit volgt uit de zaak Dassonville. Het gaat hierbij om zowel discriminerende als niet-discriminerende maatregelen. De definitie is ruim: de potentiële kans op een belemmering kan al voldoende zijn voor een schending van artikel 34 VWEU. Decentrale overheden kunnen met het begrip maatregelen van gelijke werking te maken krijgen als een zij bijvoorbeeld een bepaalde echtheidscertificaat eisen voor de invoer van een bepaald product.

Rechtvaardigingsgronden

Een belemmerende maatregel kan in sommige gevallen gerechtvaardigd worden. Een rechtvaardiging op het verbod volgt zowel uit artikel 36 VWEU (in het geval van een non-tarifaire belemmering) als uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie. Belemmeringen van tarifaire en fiscale aard, ofwel belemmeringen onder artikel 30 en 110 VWEU, kennen geen rechtvaardigingsgronden.

Rechtvaardiging onder artikel 36 van het Verdrag

Een uitzondering is ten eerste mogelijk op basis van artikel 36 VWEU. Deze uitzonderingsgrond is alleen in te roepen in het geval van een non-tarifaire belemmering. Artikel 36 bepaalt dat tarifaire belemmeringen op basis van de volgende gronden kunnen worden gerechtvaardigd:

  • Openbare zedelijkheid;
  • Openbare orde;
  • Openbare veiligheid;
  • De gezondheid en het leven van personen, dieren of planten;
  • Het nationaal artistiek historisch en archeologisch bezit;
  • Het industriële of commerciële eigendom.

Het gaat hier om een limitatieve lijst, wat betekent dat er géén andere gronden in te roepen zijn dan de hierboven genoemde gronden. Om een geslaagd beroep op artikel 36 VWEU te kunnen doen, moet de maatregel binnen één van de uitzonderingsgronden van artikel 36 VWEU vallen. Daarnaast mag de maatregel niet leiden tot willekeurige discriminatie en mag het geen verkapte beperking van de handel tussen lidstaten vormen.

Rule of reason/ Dwingende reden van algemeen belang

Naast een beroep op artikel 36 van het Verdrag is het mogelijk dat een dwingende reden van algemeen belang een uitzondering op het verbod op beperkingen van het vrij verkeer van goederen rechtvaardigt. Dit wordt ook wel de rule of reason genoemd.

In de zaak Cassis de Dijon heeft het Hof van Justitie bepaald dat belemmeringen van het vrij verkeer gerechtvaardigd zijn wanneer deze belemmeringen door een dwingende behoefte noodzakelijk zijn. In latere rechtspraak is gebleken dat bijvoorbeeld milieubescherming, bescherming van grondrechten en consumentenbescherming hier ten minste onder vallen.

De nationale maatregel moet in ieder geval evenredig zijn. Dit is het geval wanneer zowel een beroep op artikel 36 VWEU wordt gedaan, als wanneer de rule of reason wordt ingeroepen. In dat kader moet de maatregel geschikt en noodzakelijk zijn om de ingestelde maatregel te rechtvaardigen.

Verschil verdragsuitzonderingen en rule of reason

Er is een belangrijk verschil tussen het inroepen van de verdragsuitzonderingen en de rule of reason. De verdragsuitzonderingen kunnen worden ingeroepen voor direct discriminerende, indirect discriminerende en niet discriminerende maatregelen. Een beroep op de rule of reason is alleen mogelijk bij een niet-discriminerende maatregel. In beide gevallen mag de maatregel niet verder gaan dan noodzakelijk om het nagestreefde doel te bereiken en moet deze evenredig zijn aan het doel. Decentrale overheden moeten het middel kiezen dat het vrije handelsverkeer het minst belemmert.

Verkoopmodaliteiten

Verkoopmodaliteiten verdienen onder het vrij verkeer van goederen speciale aandacht. Verkoopmodaliteiten hebben betrekking op voorwaarden waaronder een product mag worden verhandeld en hebben niet zozeer betrekking op het product zelf. Het gaat hierbij dus niet om eisen zoals gewicht, grootte, samenstelling, etc, maar regels omtrent openingstijden van winkels, prijzen, arbeidsrechten van winkelpersoneel en advertenties.

Het Hof van Justitie heeft in de Keck uitspraak bepaald dat verkoopmodaliteiten niet kunnen worden gekwalificeerd als maatregel van gelijke werking wanneer zij zowel rechtens als feitelijk dezelfde invloed hebben op nationale producten producten uit andere lidstaten. Ook moeten de betreffende bepalingen van toepassing zijn op alle marktdeelnemers die actief zijn in de lidstaat. Wanneer wordt voldaan aan deze voorwaarden, valt een verkoopmodaliteit niet onder het verbod in artikel 34 VWEU. In dat geval hoeft de verkoopmodaliteit niet gerechtvaardigd te worden. De Keck uitspraak betekent in de decentrale praktijk dat de Winkeltijdenwet als verkoopmodaliteit is toegestaan en dat het dus niet onder het verbod van artikel 34 VWEU valt.